„Ik ben allen die deelgenomen hebben aan de campagne tot redding van mijn leven, voor altijd oneindig dankbaar“
Mostapha Naderi werd 12 jaar lang in de kerkers van het fundamentalistische regime in Iran mishandeld. Hij overleefde het bloedbad onder de politieke gevangenen in 1988 alleen maar, omdat massieve internationale druk het Khomeini-regime dwong om met de massa-executies te stoppen.

Later werd hij doodziek ontslagen en kon door de inspanningen van internationale hulporganisaties naar het buitenland gebracht en medisch behandeld worden. Hij lijdt tot op de dag van vandaag onder de  lichamelijke en geestelijke gevolgen van de  folteringen. Mostapha Naderi schilderde op de Keulse bijeenkomst een schokkend beeld van zijn lijdensweg, en vertelde hoe effectief en levenreddend de campagnes van internationale hulporganisatiesvoor de politieke gevangenen kunnen zijn. Hier het relaas van Mostapha Naderi:
„Mijn naam is Mostapha Naderi. Ik werd in 1981 in Teheran gearresteerd en naar de gevangenis van Evin gebracht, alleen omdat ik kranten van een oppositionele groep, die zich tegen het  fundamentalisme keerde, verkocht had. Ik was toen 17 jaar.

Mijn ogen werden verbonden en ik werd in een verhoorkamer binnengeleid, waar ze mij in buikligging op een bank vastbonden. Ze trokken mijn sokken uit en stopten ze in mijn mond. Dan bogen ze mijn onderbenen omhoog en bonden ze samen met mijn dijen. Daarop begonnen ze me met kabels te slaan. Dat was erg pijnlijk, en de pijn trok tot in mijn ogen en mijn hoofd.

Dan bonden ze me los en bevalen mij  te lopen, om de zwellingen te laten afnemen en om mij daarna weer te kunnen slaan.
Dit gebeurde meerdere keren. Zes of zeven gevangenen werden gelijktijdig verhoord. Op de ongeveer 100 meter lange gang zaten nog vele anderen met bloedende voeten. Bij enkelen van hen had men de schouders, de handen of de benen gebroken.
Een paar dagen later werd ik weer naar een verhoorkamer gebracht. Ik werd aan de “Ghapani”-foltering onderworpen. Daartoe werden mijn handen kruiselings op mijn rug geboeid. Zo werd ik 12 uur lang aan het plafond opgehangen, waarbij onder de vreselijkste pijnen mijn schouder ontwricht werd.

Tegelijkertijd kon ik zien hoe een aan een bank vastgebonden jonge vrouw geslagen werd. Ze werd 10 uur lang ononderbroken geslagen. Ze werd letterlijk in stukken geslagen en haar vlees kwam samen met haar kleren los van haar lichaam. Op de grond lag een grote bloedplas. Ze stierf  tijdens de folteringen.
Toen ik van het plafond losgebonden werd, waren mijn schouders blauw aangelopen en ik kon mijn armen niet meer bewegen. Een maand bracht ik op deze etage door en werd er verhoord en geslagen. Ik leed aan nierbloedingen. Een gevangen vrouw werd dusdanig geslagen dat haar benen onder haar knieën volledig zwart aangelopen waren.
Op een dag brachten ze me naar een vertrek en zeiden mij dat ik ter dood  veroordeeld was. Ik werd dan met vier andere gevangenen in een cel opgesloten. Men zei ons dat wij nog diezelfde avond terechtgeseteld zouden worden. Men verbond onze ogen en we kregen niets meer te eten. Op dat moment dacht ik veel aan mijn familie en aan het leed dat ze door mijn terechtstelling zou ondergaan.

Om een uur of drie ’s nachts brachten ze ons allen in een auto naar een onbekende plaats. Ze bonden onze handen op de rug en zetten ons tegen een muur. Het  was een koude nacht. Ik hoorde hoe  de wapens geladen en dan ook afgevuurd werden. Het was alsof ik vanaf een heel hoge  klip naar beneden viel. Ik had geen controle meer over mijn lichaam, kon niet meer  blijven staan en viel op de grond. Dan hoorde ik hoe het executiecommando ons uitlachte. We waren niet dood. Het was een voorgewende terechtstelling geweest.
Ze brachten ons terug naar de gevangenis en namen onze blinddoeken af. Wij keken elkaar aan. Het trauma dat wij beleefd hadden, had bij ons allemaal niet alleen psychische, maar ook lichamelijke gevolgen achtergelaten. Een van ons had zware gezichtssoornissen. Een ander viel voortdurend flauw; hij had uitslag over zijn hele lichaam. Bij een andere ontwikkelde zich een zweer. Ik had uitslag op mijn lichaam en in mijn gezicht, en ik heb daar ook vandaag de dag nog last van. Toen ik veel jaren later in het buitenland bij een arts was, zei deze tegen mij dat deze reactie op de extreem hoge psychische belasting  tijdens de voorgewende terechtstelling berustte. Hij zei dat deze belasting de gevoeligste punten in mijn lichaam aangetast had.

Zes maanden later werd ik met verbonden ogen voor de rechtbank gebracht . In een spoedprocedure werd de  aanklacht in slechts vijf minuten voorgelezen. Ze vroegen mij of ik mij schuldig verklaarde. Toen ik dit weigerde, werd ik in elkaar geslagen en naar een andere afdeling van de Evin-gevangenis gebracht. Daar zat ik met 110 andere gevangenen in een 30 vierkante meter grote cel opgesloten. Er wasabsoluut geen plaats om zich te bewegen. Velen van ons waren door de folteringen gewond of ziek. Elke week stierven twee of drie van hen. Wij vormden drie groepen om de plaats een beetje in te delen. Afwisselend moest een groep staan, de  tweede mocht op de grond zitten en de derde mocht op de grond liggen en slapen. We werden slechts drie keer per dag naar het toilet geleid. 110 gevangenen moesten zich binnen de 30 minuten wassen.
Een paar maanden later werd ik naar de Ghezel-Hessar-gevangenis in de Teheraanse voorstad Karaj overgebracht. Daar zouden we fundamentalistisch „heropgevoed“ worden. Toen ik weigerde, werd ik voor straf in de kelder van de gevangenis opgesloten, waar nog 65 andere gedetineerden dicht op elkaar opgesloten zaten. Er was geen licht en we leden honger. We kregen elke dag een lepel rijst te eten, tot ieder van ons van honger flauwviel. Wanneer we op de grond vielen of tegen de bewakers zeiden dat we honger hadden, werden we uit de kelder gesleept en geslagen.

Na tweeëneenhalve maand werd ik dan naar de Gohardasht-gevangenis in Karaj overgebracht. Daar zat ik in totaal vijf jaar lang in eenzame opsluiting. Ik werd in een cel vastgehouden die niet groter als 2 bij 1,5 meter was. Deze cel mocht ik niet verlaten, er was geen luchten op de binnenplaats, geen contact met de buitenwereld, geen boeken, geen mogelijkheid om brieven te schrijven of te ontvangen, geen horloge.
Hier probeerde ik mezelf bezig te houden door steeds weer over mijn tot dan toe geleid  leven na te denken, en probeerde me alle details en namen te herinneren. In de eerste vijf, zes maanden lukte mij dat ook.. Ik herinnerde me personen en namen en kon me hun gezichten voorstellen. Maar geleidelijk ging de herinnering verloren, ik vergat steeds meer gebeurtenissen en namen, kon me de gezichten niet meer voor de geest halen. Geleidelijk vergat ik ook steeds meer woorden uit mijn taal en verloor elk gevoel voor tijd. Het viel mij zwaar om na te denken, mij schoten veel woorden niet meer te binnen. Ik stond op het punt mijn verstand te verliezen en werd ernstig ziek.

Vaak hoorde ik de gevangenen in de andere eenpersoonscellen schreeuwen. Een van nen was een 16-jarige jongen, die door de cipiers seksueel misbruikt en verkracht werd. Later werd hij terechtgesteld.
Toen ik na de jaren van eenzame opsluiting terug naar de Teheraanse Evin-gevangenis overgebracht werd, viel het mij zwaar om met andere gevangenen samen te zijn. Elk geluid veroorzaakte bij mij hevige hoofdpijn.
Daar, in de Evin-gevangenis, maakte  ik de afslachting van de politieke gevangenen in de herfst en winter 1988. Destijds besloot het regime om zich van de politieke gevangenen te ontdoen, die niet bereid waren om zich fundamentalistisch te laten „heropvoeden“  en met het regime bij de vervolging van andere tegenstanders van het regime samen te werken. In Iran werden destijds in enkele maanden tijd ca. 30.000 politieke gedetineerden terechtgesteld. Velen van hen werden in massagraven gestopt. Ik maakte in de Evin-gevangenis mee hoe vele medegevangenen de een na de ander „verdwenen“, veel cellen en afdelingen waren eind 1988 helemaal leeg. Ik en die paar andere gevangenen, die nog overbleven, wisten dat het nog  maar een kwestie van tijd was, voor wij aan de beurt waren.

Plotseling hielden de terechtstellingen op. We hadden overleefd.In eerste instantie hadden we daar geen verklaring voor en geloofden aan een wonder. Later vernamen we dat men in het buitenland op deze massa-executies attent geworden was en dat mensenrechtenorganisaties er een grote campagne tegen gestart hadden. Van veel kanten, ook van regeringen en parlementen, werd een zodanige massieve druk op het Mullah-regime uitgeoefend, dat het regime in zijn eigen politieke belang destijds de terechtstellingen stopte. Aan deze hulpcampagne heb ik dus mijn leven te danken.
In 1993 werd ik uit de gevangenis ontslagen, omdat mijn gezondheidstoestand zoveel verslechterd was, dat de gevangenisdirectie van mijn spoedige dood uitging. Daarna kon ik, wederom met hulp van internationale hulporganisaties, Iran verlaten en kreeg in het buitenland de medische behandeling, die mijn overleven veiligstelde. Daardoor werd mij een nieuw leven geschonken.
Ik ben allen die deelgenomen hebben aan de campagne tot redding van mijn leven, voor altijd oneindig dankbaar.“