26 augustus 2016-Nee tegen de doodstraf: Met wakes, exposities en bijeenkomsten herdenken mensenrechtenactivisten en Iraanse ballingen het gevangenisbloedbad van 1988 in Iran. Tegelijkertijd protesteren ze tegen de aanhoudende massa-executies en het schenden van de mensenrechten in Iran. Op de regeringen van de EU en het Westen is een beroep gedaan om verdere betrekkingen met Iran afhankelijk te maken van een duidelijke vooruitgang inzake de mensenrechten en het stopzetten van de executies.

In augustus hebben mensenrechtenactivisten en Iraanse ballingen door middel van wakes, exposities en bijeenkomsten in verschillende steden, waaronder Parijs, Den Haag en Oslo, het gevangenisbloedbad  van 1988 in Iran herdacht. Het gevangenisbloedbad van 1988 is een van de dieptepunten in de wrede vervolging van oppositie en dissidenten door het regime in Teheran. De systematische massa-executies van politieke gevangenen in de gevangenissen van Iran begonnen in augustus 1988 en gingen door tot begin 1989. Naar schatting vielen bij deze door de staat georganiseerde massamoord zo’n 30.000 slachtoffers.

Mensenrechtenactivisten en nabestaanden van de slachtoffers hebben een beroep gedaan op de Verenigde Naties om het bloedbad van 1988 officieel te erkennen als misdaad tegen de menselijkheid, zodat de daders volgens het internationaal recht strafrechtelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen. Degenen die verantwoordelijk zijn voor het bloedbad van 1988 bezetten nog steeds hoge

machtsposities binnen het regime in Iran. Veel hooggeplaatste vertegenwoordigers van het huidige regime, van de regering tot justitie en veiligheidsdienst, waren direct betrokken bij het bloedbad.

Bij de demonstraties in augustus werd tevens geprotesteerd tegen het voortzetten van de massa-executies en het schenden van de mensenrechten in Iran. De internationale gemeenschap werd opgeroepen tot effectieve maatregelen om de doodstraf af te schaffen en een eind te maken aan alle executies in Iran. Op de regeringen van de EU en het Westen werd een beroep gedaan om verdere betrekkingen met Iran afhankelijk te maken van een duidelijke vooruitgang inzake de mensenrechten en het stopzetten van de executies.

Op 23 en 24 augustus was er een expositie in het raadhuis van het 2e arrondissement van Parijs waarbij de slachtoffers van het gevangenisbloedbad van 1988 in Iran herdacht werden. Bij de herdenking waren Ingrid Betancourt (rechts), de mensenrechtenactiviste die in Colombia zo’n zes jaar gegijzeld werd, Rama Yade, voormalig staatssecretaris voor Mensenrechten bij het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken en Jacques Boutault, de burgemeester van het arrondissement.

De massa-executies van 1988 behoren tot de zwaarste misdaden tegen de mensenrechten die door het islamitische regime in Iran begaan zijn. De executies, waarbij zo’n 30.000 slachtoffers vielen, waren in de geschiedenis van Iran een ongekend geweldsmisdrijf, door de overheid begaan.

Onder de slachtoffers waren duizenden gevangenen die al jarenlang onder onmenselijke omstandigheden de hen opgelegde gevangenisstraffen uitzaten. Tal van voormalige politieke gevangenen werden tijdens deze periode opnieuw opgepakt en “verdwenen” vervolgens spoorloos. Onder de slachtoffers waren veel mannen en vrouwen die vastzaten wegens het verspreiden van folders, deelname aan demonstraties of het geven van financiële steun aan familie van politieke gevangenen. De meeste geëxecuteerden waren lid van de Iraanse oppositiebeweging PMOI, maar ook leden van kleinere oppositiegroeperingen werden erdoor getroffen.

Volgens ooggetuigenverslagen van voormalige politieke gevangenen die het bloedbad hebben overleefd, begonnen de gevangenisautoriteiten begin 1988 al de eerste maatregelen te nemen voor de massa-executies van die zomer. De gevangenen werden op basis van hun politieke overtuiging bij elkaar gezet in cellenblokken, vermoedelijke onruststokers werden geïsoleerd opgesloten.

In juli 1988 werden de gevangenen volledig geïsoleerd van de buitenwereld: televisies werden van de afdelingen verwijderd, de uitzendingen van de staatsomroep werden niet meer via luidsprekers verspreid. Familie werd zonder uitleg bij de gevangenispoorten weggestuurd. Er was drie maanden lang onzekerheid over het lot van de politieke gevangenen.

Kort voor de massa-executies begonnen, werden door de voormalige leider van het regime, Khomeini, geheime instructies gegeven aan speciale commissies om in het bijzonder de politieke gevangenen uit de gelederen van de PMOI aan te pakken. Dat zouden zogenaamde “vijanden van God” zijn, die geëxecuteerd moesten worden. Dergelijke “doodscommissies” waren er zowel in de gevangenissen van Teheran als in de provinciesteden.

Overlevende ex-gedetineerden vertelden dat deze “doodscommissies”, die bestonden uit een religieuze rechter, een officier van justitie en ambtenaren van het Ministerie van Inlichtingen, de gevangenen opnieuw een verhoor afnamen. Gedetineerden moesten hun politieke overtuigingen publiekelijk afzweren. Degenen die dat weigerden of die geen andere oppositieleden wilden aangeven, werden binnen enkele minuten ter

dood veroordeeld. Het “vonnis” werd onmiddellijk in de gevangenis uitgevoerd door opknoping of een vuurpeloton.

In het late najaar van 1988 werden de nabestaanden van de geëxecuteerden, die door de vele geruchten zeer bezorgd waren, naar de gevangenissen gesommeerd. Ze werden alleen maar geïnformeerd over de dood van de gevangenen. Het praten over de executies of het houden van begrafenisceremonies was ten strengste verboden. Tot vandaag de dag zwijgen de autoriteiten ook over de locaties waar de slachtoffers begraven zijn. Ooggetuigen en familieleden werden geïntimideerd en bedreigd, opdat er geen informatie naar de buitenwereld zou uitlekken.

De geëxecuteerden werden door hun beulen in naamloze massagraven begraven. Het Khavaran kerkhof in het zuiden van Teheran is bekend geworden. Op dit “kerkhof van de verdoemden”, zoals het regime het aanduidt, is het streng verboden bijeenkomsten te houden, ook grafonderhoud is verboden. Toch komen de nabestaanden daar steeds weer samen en ze nemen de represailles van de politie van het regime op de koop toe. Ze komen met bloemen en foto’s van hun in 1988 vermoorde echtgenoten, broers, zonen, vrouwen, zusters en dochters. Ze herdenken hun doden en eisen opheldering over de wrede gebeurtenissen. Ze eisen duidelijkheid over de omstandigheden waaronder de politieke gevangenen gedood zijn en waar hun lichamen begraven werden.

De nabestaanden zijn vastbesloten er ook voor zorgen dat de verantwoordelijken voor het bloedbad, die nog steeds hoge machtsposities bekleden binnen het regime in Iran, volgens het internationaal recht strafrechtelijk verantwoording afleggen. Dergelijke misdaden tegen de menselijkheid mogen niet onbestraft blijven, ongeacht wanneer zij gepleegd werden.