5 september 2016 – De recent naar buiten gekomen informatie over de executie van 30.000 politieke gevangenen in Iran in 1988 is het onderwerp van dit belangrijke rapport dat is samengesteld door de heer Struan Stevenson. Hierin vertelt hij wat er is gebeurd en wat de gepubliceerde informatie inhoudt, en doet hij praktische en waardevolle suggesties, waaronder het voorstel de massale executies in 1988 op de agenda te plaatsen van de komende zitting van de Mensenrechtenraad van de VN in Genève in september 2016.

Hieronder volgt de volledige tekst van het rapport.

Iran: massale executie van politieke gevangenen in 1988 en de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap
[Door Struan Stevenson] september 2016

De kwestie

In de zomer van 1988 werden politieke gevangenen op grond van een fatwa van ayatollah Khomeini, de stichter van de religieuze dictatuur in Iran, in groten getale op zeer brute wijze vermoord. Het merendeel van de slachtoffers was lid van het Iraanse verzet. De massale executies zijn door vele internationale mensenrechtenorganisaties bestempeld als een misdaad tegen de menselijkheid. Hoewel hierover veel informatie is gepubliceerd vanwege de nijvere pogingen van het regime in Teheran om deze misdaad geheim te houden, zijn de omvang en details ervan voor de wereldgemeenschap verborgen gebleven.

Op 9 augustus van dit jaar werd een geluidsbestand gepubliceerd van een vergadering die 18 dagen na het begin van de executies op 15 augustus 1988 plaatsvond. De deelnemers aan deze vergadering waren ayatollah Hossein Ali Montazeri, destijds Khomeini’s opvolger, en vier leden van de ‘doodscommissie’ die de taak had de fatwa ten uitvoer te brengen. Uit het geluidsbestand is op te maken wat de omvang was van deze weerzinwekkende wandaad, die in de weken en maanden na de vergadering werd voortgezet.

De Verenigde Naties en de vigerende krachten daarbinnen hebben, duidelijk in strijd met de waarden van vrede en mensenrechten waarop de Verenigde Naties zijn gefundeerd, een positie van stilzwijgen en dadenloosheid ingenomen in reactie op deze gruwelen die ontegenzeggelijk een misdaad tegen de menselijkheid vormen. De publicatie van dit geluidsbestand geeft nogmaals aan hoe noodzakelijk het is dat er door competente instanties, zoals de Mensenrechtenraad, de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN en de VN-Veiligheidsraad, onderzoek wordt gedaan naar deze gruwelen.

Inleidende analyse van de fatwa van Khomeini

De fatwa van Khomeini laat er, ongeacht wat er daadwerkelijk is gebeurd, geen twijfel over bestaan dat hij opdracht gaf tot een misdaad tegen de menselijkheid; daarom waren alle mensen die een rol hadden bij het uitvoeren van dit besluit betrokken bij een misdaad tegen de menselijkheid. Khomeini herhaalt in zijn fatwa: ‘… Degenen die her en der in het land gevangenzitten en standvastig blijven in hun steun voor de Huichelaars voeren oorlog tegen God en worden veroordeeld tot executie.’ Hieruit blijkt dat het executievonnis werd uitgesproken wegens sympathie voor een politieke beweging en politiek-ideologische opvattingen en niets had te maken met wat mensen gedaan hadden. Het is een collectief vonnis met als doel, zoals later duidelijk wordt gemaakt, iedereen om het leven te brengen die achter de ideeën van het Iraanse verzet staat.

Alvorens zijn vonnis uit te spreken somde Khomeini in zijn fatwa nogmaals de redenen op waarom ze in oorlog waren met God (Mohareb) en geëxecuteerd moesten worden:

‘De verraderlijke Huichelaars geloven niet in de islam en hun verklaringen zijn geworteld in misleiding en huichelarij…’

‘Hun leiders hebben bekend dat ze afvalligen zijn geworden…’

‘Ze voeren een klassieke oorlog aan het westelijke, noordelijke en zuidelijke front…’

‘Ze werken samen met de Baath-partij in Irak en spionneren voor Saddam [Hussein]  tegen onze moslimnatie…’

‘Ze zijn onverbeterlijk behept met wereldse arrogantie…’

‘En in het licht van hun laffe aanvallen op de Islamitische Republiek sinds de aanvang…’

Het merendeel van deze beweringen is uiteraard niet waar, maar zelfs al zouden ze bewezen kunnen worden, dan zijn het nog geen misdaden.

Elders in zijn fatwa gaat Khomeini nader in op de uitvoering van de executies:

‘De taak van het uitvoeren van het besluit in Teheran is toevertrouwd aan Hojjatol-Islam Nayyeri, de religieuze rechter, de heer Eshraqi, de openbaar aanklager in Teheran, en een vertegenwoordiger van het ministerie van Inlichtingen… In de gevangenissen in de provincies dient gehoorzaamd te worden aan het oordeel van de meerderheid van het drietal bestaande uit de religieuze rechter, de revolutionaire openbaar aanklager en de vertegenwoordiger van het ministerie van Inlichtingen. Het is naïef om genade te tonen aan degenen die oorlog voeren tegen God… Degenen die de besluiten nemen mogen niet aarzelen, noch blijk geven van twijfel of zich bekommeren om details…’

Dus volgens deze fatwa was een gerechtelijke procedure overbodig, zelfs naar de middeleeuwse maatstaven van het regime van Khomeini. De politieke gevangenen moesten geëxecuteerd worden wanneer twee van de drie leden van de commissie van drie personen, die allen welbekende handlangers van het regime waren, van mening waren dat dit diende te gebeuren.

In het laatste deel van zijn fatwa geeft Khomeini praktische adviezen aan de moordenaars:

‘Het is naïef om genade te tonen aan degenen die oorlog voeren tegen God. Resoluutheid ten aanzien van de vijanden van God is een onbetwistbaar principe van het islamitische regime. Ik hoop dat jullie met jullie revolutionaire woede en haat jegens de vijanden van de islam de goedkeuring van God Almachtig zullen verdienen.’

‘De heren die de taak hebben besluiten te nemen in de kwestie mogen niet twijfelen of zich daartoe laten verleiden; ze moeten hard zijn tegen ongelovigen.’

‘Twijfelen aan de gerechtelijke zaken van de revolutionaire islam staat gelijk aan het negeren van het zuivere en heldere bloed van de heilige martelaren.’

Het houdt hierbij niet op. Nadat het besluit was afgekondigd, stelde de hoogste man van de rechterlijke macht van het regime, Abdolkarim Mousavi Ardebili, drie vragen via Khomeini’s zoon Ahmad:

 

  1. Is het besluit van toepassing op degenen die gevangenzitten, die al zijn berecht en ter dood veroordeeld, maar niet van standpunt zijn veranderd terwijl het vonnis nog niet is voltrokken, en moeten degenen die nog niet zijn berecht ook als ter dood veroordeeld beschouwd worden? 
  2. De gevangenzittende Huichelaars die beperkte gevangenisstraffen opgelegd hebben gekregen, en die een deel van hun straf al hebben uitgezeten maar blijven vasthouden aan hun standpunt ten faveure van de ‘Huichelaars’, moeten die ook als ter dood veroordeeld beschouwd worden? 
  3. Is het bij het opnieuw bekijken van de status van de gevangenzittende ‘Huichelaars’ noodzakelijk de zaken van gevangenzittende ‘Huichelaars’ in districten die een zelfstandig rechtsorgaan hebben te verwijzen naar het provinciale centrum of mogen de gerechtelijke autoriteiten van het district autonoom handelen?

 

Khomeini reageerde als volgt op deze vragen:

‘In alle bovenstaande gevallen is het vonnis executie, als de persoon blijft bij zijn [of haar] steun voor de ‘Huichelaars’. Vernietig de vijanden van de islam onmiddellijk. Wat de zaken betreft, grijp elk argument aan om de uitvoering van het besluit te versnellen.’ Khomeini eist dus ondubbelzinnig en bruut dat de vernietiging van het verzet en allen die hen steunen en alle familieleden zo snel mogelijk uitgevoerd wordt.

Rapporten van Amnesty International, Human Rights Watch en andere organisaties bevestigen dat in Teheran en 24 provinciehoofdsteden en minstens 50 andere steden in overeenstemming met de fatwa en het antwoord op de daarna gestelde vragen uit drie criminelen bestaande commissies zijn opgericht, die vervolgens volledig bevoegd begonnen met het massaal om het leven brengen van gevangenen in hun stad. De gevangenen noemden deze commissies ‘doodscommissies’. Ze waren van juli tot december 1988, en sommigen zelfs tot in 1989, betrokken bij de bloedige reiniging van gevangenissen.

Massale executies waren volgens mensenrechtenverdedigers misdaad tegen de menselijkheid

  • Amnesty International schreef in zijn rapport van 2 november 2007: ‘Amnesty International is van mening dat deze executies gelijkstaan met een misdaad tegen de menselijkheid. Volgens het in 1988 geldende internationale recht bestaan misdaden tegen de menselijkheid uit wijdverbreide of stelselmatige aanvallen op burgers op discriminerende, incluis politieke, gronden.’
  • De Internationale Federatie voor Mensenrechten (FIDH) schreef op 20 september 2013: ‘In de zomer van 1988, een kwart eeuw geleden, werden duizenden Iraanse politieke gevangenen, die al waren berecht en hun gevangenisstraf uitzaten, onderworpen aan een nieuw kort schijnproces en daarna geëxecuteerd. De Iraanse autoriteiten, van wie sommigen destijds ook een machtige positie bekleedden, hebben deze misdaden tot op de dag van vandaag niet erkend. In een vandaag gepubliceerd rapport, “25 jaar later en nog steeds geen gerechtigheid: executies van gevangenen in 1988 blijven onbestraft”, kwalificeren de FIDH en LDDHI ze als wederrechtelijke en arbitraire executies en misdaden tegen de menselijkheid. Hoewel de werkelijke omvang nog steeds niet bekend is, staat vast dat enkele duizenden gevangenen in een tijdsbestek van een paar maanden zijn geëxecuteerd. Iraanse bronnen hebben tot dusver de namen en gegevens van ten minste 4.672 slachtoffers weten te documenteren.’
  • Human Rights Watch schreef op 24 oktober 2005: ‘De doelbewuste en stelselmatige manier waarop deze wederrechtelijke executies plaatsvonden vormt volgens het internationale recht een misdaad tegen de menselijkheid.’
  • Het Canadese Parlement nam op 5 juni 2013 het volgende voorstel aan: ‘Dat het Huis de massale liquidatie van politieke gevangenen in Iran in de zomer van 1988 veroordeelt als een misdaad tegen de menselijkheid, de nagedachtenis van de slachtoffers eert die begraven liggen in massagraven op de begraafplaats van Khavaran en andere locaties in Iran, en 1 september aanwijst als dag van solidariteit met de politieke gevangenen in Iran…’

Geluidsband bevestigt bittere feiten

De publicatie van de geluidsband van de vergadering van Montazeri met de voornaamste uitvoerders van de executies in Teheran werpt licht op de omvang van de gruweldaad. Om de dimensies van de massamoord te begrijpen doen we er goed aan eerst te kijken in welke omstandigheden deze vergadering plaatsvond:

  • De vergadering werd gehouden op 15 augustus 1988, dat wil zeggen, 18 dagen na aanvang van de executies. Dat betekent dat op dat moment een klein deel van de gevangenen was geëxecuteerd, en dat het tempo na de vergadering werd opgevoerd.
  • Aan de vergadering namen alleen de leden van de Doodscommissie van Teheran deel, geen mensen uit andere steden.De leden van de Doodscommissie probeerden de omvang van de executies te bagatelliseren uit angst berispt te worden door Montazeri, die toen nog Khomeini’s aangewezen opvolger was.
  • Uit het besprokene tijdens deze vergadering is op te maken dat Montazeri weinig informatie had over de situatie in andere steden en alleen beschikte over rapporten uit Ahwaz en een paar andere steden.

Uit de hierboven genoemde punten kunnen we afleiden dat de omvang van de executies waarover Montazeri zich zo kwaad had gemaakt veel groter was dan hij wist.

 

Ondanks de in artikel 11 vermelde punten zijn er zeven belangrijke feiten te distilleren uit deze veertig minuten durende geluidsband met opmerkingen van Montazeri en de reacties daarop van de moordenaars:

  1. De executies vonden op grote schaal plaats en waren een paar jaar eerder gepland. Behalve Khomeini en zijn zoon was het MOIS een sterke voorstander van het plan.
  2. Alle facties binnen het regime waren verantwoordelijk voor en namen deel aan de massamoord. De hoogste man van het rechtssysteem, die door Montazeri een liberaal wordt genoemd; de huidige minister van Justitie onder Rouhani, Mostafa Pour-Mohammadi, en andere mensen die behoren tot de factie van Khamenei namen allemaal deel aan deze misdaad.
  3. Tijdens Khomeini’s leven en daarna was de besluitvorming in handen van de hoofden van de drie takken van de regering: Ali Akbar Rafsanjani, de parlementsvoorzitter en plaatsvervangend opperbevelhebber van de gewapende strijdkrachten; president Ali Khamenei; en Abdolkarim Mousavi Ardebili, hoofd van het rechtssysteem; en in veel gevallen ook premier Mir Hossein Moussavi. Allen waren zonder meer betrokken bij de besluiten ten aanzien van de massale executies. Op de geluidsband wordt Khamenei’s naam genoemd, en daar komt bij dat Khamenei en Rafsanjani een paar maanden later zich in openbare toespraken sterke voorstanders toonden van de executies.
  4. Naast de gevangenen werden veel mensen gearresteerd en geëxecuteerd in Teheran en andere steden.
  5. Het geweld tegen vrouwen was bruter van aard en het verzet van vrouwen hoogst opmerkelijk. Voorbeelden van dit geweld waarover wordt gesprokenop de geluidsband zijn onder meer de executie van vrouwen en jonge meisjes van 15.
  6. Montazeri en de moordenaars geven expliciet en impliciet te kennen dat het er bij executies in andere steden veel wreder toeging dan in Teheran. Ahwaz en Kermanshah worden met name genoemd.
  7. De moordenaars, die op dit moment hoge functies bekleden binnen het klerikale regime, geven te kennen dat ze betrokken waren bij de wandaad, bevestigen dat die werd uitgevoerd in opdracht van Khomeini, en verklaren dat ze geen andere keus hadden dan daaraan te voldoen.

Opmerkingen van Montazeri

Sommige van de dingen die ayatollah Montazeri zegt zijn opmerkenswaardig in de context van de hierboven aangehaalde punten:

‘Naar mijn mening is de grootste misdaad die is gepleegd in de tijd van de Islamitische Republiek, waarvoor de geschiedenis ons zal veroordelen, gepleegd door jullie. Jullie namen zullen in de toekomst in de annalen van de geschiedenis geboekstaafd worden als misdadigers.’

Tot Pour-Mohammadi: ‘Naar mijn mening is dit (de massale executies) iets waar Inlichtingen op uit was en op had aangestuurd, en Ahmad Agha [Khomeini’s zoon] heeft drie of vier jaar lang gezegd dat zelfs degenen die hun krant lezen zich verzetten tegen degenen die hun tijdschrift lezen, tegen degenen die hun verklaringen lezen – ze moeten allemaal geëxecuteerd worden.’

‘Deze rechter, die rechter, in deze stad, in die stad, heeft iemand veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf, zes, tien of vijftien jaar. Als we ze nu gaan executeren zonder dat nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd, betekent dit dat er niets deugt van ons rechtssysteem.’

‘Welnu, zonder dat ze [de gevangenen]  nieuwe strafbare feiten hebben gepleegd, gaan we ze executeren. Dit betekent dat we er met zijn allen een zootje van hebben gemaakt, dat ons complete rechtssysteem waardeloos is. Is dat wat het betekent?’

‘Deze ene kerel, zijn broer zat in de gevangenis. Toen hij uiteindelijk, weet je, hierbij betrokken raakte, zeiden ze dat zijn zus ook verdacht was. Dus gingen ze de zus halen. Ze executeerden de kerel. De zus – het was pas twee dagen terug dat ze haar hadden gehaald – toen ze haar vertelden [over de dood van haar broer], zei ze, nou ik vond dit sympathieke mensen. De zus was vijftien of zestien jaar oud. Ze zeiden, nu haar broer is geëxecuteerd, en na wat ze heeft gezegd, executeer haar ook, en dat deden ze.’

‘In de maand Moharram, ten minste in de maand Moharram, de maand van God en de Profeet, mag dit niet zo zijn. Schaam je op zijn minst een beetje voor Imam Hussein. Alle overleg stopzetten en plotseling overgaan tot zulke slachtingen, ze naar buiten slepen en Knal! Knal!!!’

‘Louter iets denken maakt iemand nog geen Mohareb [vijand van God] en opstandig.’

‘De heer Mousavi Ardebili, die voor zover ik weet liberaler is dan anderen, gaat naar het vrijdaggebed en zeg dat ze allemaal geëxecuteerd moeten worden… Hij zegt tijdens het vrijdaggebed dat “huichelachtige” gevangenen geëxecuteerd dienen te worden.’

‘Wanneer je hen executeert zonder dat ze nieuwe strafbare feiten hebben gepleegd, roep je twijfel op over alle eerdere rechters en vonnissen. Hoe rechtvaardig je dat je iemand executeert die is veroordeeld tot een lichtere straf dan executie?’

‘Ik zag verscheidene religieuze en wijze rechters die droevig waren en klaagden over de manier waarop het werd uitgevoerd, en zeiden dat het extremisme was. Ze gaven tal van voorbeelden waar ongerechtvaardigde executies hadden plaatsgevonden.’

‘In het geval van het Iraanse verzet is er geen sprake van individuen. Hebben we het over een [feodale]  landheer, dan zeggen we dat we hem om het leven brengen en uit de weg ruimen. Maar dit is geen individu… het is een overtuiging. En ze hebben anderen tot deze overtuiging gebracht… We moesten deze denkschool tenietdoen met een andere denkschool. Moeten we hen, omdat we niemand hadden die op een logische manier met hen kon praten, executeren? Uiteindelijk gaat het bij het Iraanse verzet niet om individuen; het is een manier van denken en interpreteren. Het is een soort logica. Een foutieve logica moet beantwoord worden met een correcte logica. Mensen vermoorden lost niets op; het zal zich verspreiden.’

‘Ik heb Khomeini eraan herinnerd dat een vrouw, zelfs als ze een Mohareb [vijand van God] is, volgens het oordeel van de meeste religieuze deskundigen, niet geëxecuteerd mag worden. Maar hij was het daar niet mee eens en zei dat ook vrouwen geëxecuteerd dienden te worden.’

‘Je gaat bijvoorbeeld naar Bakhtaran en ze zeggen: “Mijn jongen – wat hij ook was, [uiteindelijk] had hij simpelweg een idee. Waarom executeer je hem vanwege zijn idee?”’

Nayeri (een van de uitvoerders van de fatwa van Khomeini): ‘Wat de meisjes betreft, God is mijn getuige dat we ze uit alle macht probeerden om te praten. Ik heb heel sterke zenuwen, maar eergisteren toen ik slechts een van hen zag… was ik echt overstuur. Ik begon haar te smeken gewoon een paar regels op papier te zetten [om spijt te betuigen], zodat we haar terug konden sturen naar de gevangenis.’

Fragmenten uit het gesprek van ayatollah Montazeri met de functionarissen die verantwoordelijk waren voor de massale executies in 1988 bieden verhelderende informatie over de ware omvang van deze weerzinwekkende misdaad tegen de menselijkheid. Aan de ene kant proberen de uitvoerders van de fatwa van Khomeini het te doen voorkomen dat de executies zeer beperkt in reikwijdte waren. Aan de andere kant geven ze toe dat ze opdracht hebben gekregen om ze uit te voeren en verklaren dat ze er daarom niet verantwoordelijk voor zijn. Tegelijkertijd willen ze steun van Montazeri om door te gaan met de executies.

Ayatollah Montazeri tot Nayyeri: ‘Morgen zullen ze tegen u zeggen, meneer Nayyeri, waarom hebt u iemand geëxecuteerd die was veroordeeld tot tien jaar gevangenis? U moet kunnen antwoorden. U zult moeten zeggen dat de heer Khomeini ons verteld heeft dat te doen. Maar zult u dat zeggen?’

Pour-Mohammadi: ‘We moeten zeggen dat Khomeini er ons schriftelijk opdracht toe heeft gegeven. Dat is wat we moeten doen.’

Nayyeri: ‘En je kunt er zeker van zijn dat het aantal geëxecuteerden in Teheran, als er een andere groep was dan wij, drie keer hoger zou zijn geweest.’

Ayatollah Montazeri: ‘In andere steden hebben ze alles gedaan wat je je maar kunt voorstellen… en in Ahwaz was het werkelijk afschuwelijk. Weet u dat er in Isfahan een zwangere vrouw bij zat? In Isfahan hebben ze een zwangere vrouw geëxecuteerd!’

Een ander lid van de Doodscommissie: ‘We moesten er in ieder geval voor zorgen dat er van het besluit dat volop steun geniet geen knoeiboel gemaakt zou worden. We moesten het behoeden voor excessieve, extreme en tegendraadse praktijken…’

Ayatollah Montazeri: ‘Het is de maand Moharram. In naam van Imam Hussein, stop ermee! Het is genoeg!’

Nayyeri: ‘Een paar dagen geleden heb ik de heren verteld dat we voorheen in de maand Moharram alle gerechtelijke procedures stopzetten. Ik verzocht ze dringend ons werk voor Moharram af te maken…’

Ayatollah Montazeri: ‘[U bedoelt], laten we ze sneller doden [voordat de maand Moharram begint]…’ Leden van de Doodscommissie: luid gelach.

Nayyeri: ‘Ik wilde onze taak per se afmaken… We moeten ons haasten om alles wat er nog rest in een paar avonden klaar te krijgen. Ik was de afgelopen paar dagen niet hier…’

Morteza Eshraghi: ‘We moesten vroeg in de morgen aan het werk, meneer! En God is mijn getuige dat we tot tien uur of half elf ’s avonds bleven.’

Ayatollah Montazeri: ‘Hebt u gedacht aan de families die op bezoek komen? Wat gaat u zeggen? Wie gaat de families antwoord geven?’

Ayatollah Montazeri: ‘Er zijn twee dagen verstreken sinds het begin van Moharram en vandaag moeten we Moharram eer betonen…’

Nayyeri: ‘Wat de maand Moharram betreft, met uw permissie, we hebben een paar van deze [gevangenen] uit hun cel gehaald om te kijken wat we met ze gaan doen. We hebben dat één keer gedaan, maar we hebben nog geen beslissing genomen… Ze zitten voorlopig in eenzame opsluiting. Als we nu geen beslissing nemen en ze keren terug naar hun afdeling, zal dat leiden tot enkele nieuwe problemen. Dus met uw permissie…’

Ayatollah Montazeri: ‘Ik geef nergens permissie voor…’

Nayyeri: ‘Het gaat om ongeveer tweehonderd mensen die we hebben…’

Ayatollah Montazeri: ‘Ik geef geen permissie. Zelfs niet voor een van hen. Ik heb u al gezegd dat ik het hier niet mee eens ben. U weet dat. Ik heb u al gezegd wat ik ervan vind.’

Een ander lid van de Doodscommissie: ‘Met uw permissie, aangezien er nog geen beslissing is genomen over de status van deze [tweehonderd]  mensen, is het niet mogelijk om ze terug te laten keren naar hun afdeling, omdat de situatie in sommige plaatsen turbulent is en we ze niet kunnen opsluiten in hun cellen.’

Ayatollah Montazeri: ‘Nee, ik geef geen permissie… Hoewel ik weet dat de heer Khomeini het besluit op schrift heeft gesteld en het bevel afkomstig is van de heer Khomeini… Het spijt me voor de revolutie. Ik heb Ahmad Agha [Khomeini’s zoon] verteld dat het me spijt voor de heer Khomeini zelf. De heer Khomeini zal als zo iemand de geschiedenis ingaan. Niemand durft dat nu te zeggen, maar in de toekomst zullen ze dat wel doen. Ik wou dat het niet zo was gegaan. De mensen voelen weerzin tegen “Velayat-e Faqih”. Ik wou dat het met [het principe van] “Velayat-e Faqih” niet hierop was uitgelopen.’

Conclusies en aanbevelingen

De feiten geven aan dat er na deze vergadering geen punt werd gezet achter de executies, maar dat de aantallen zelfs nog aanzienlijk toenamen. Het moorden ging in de maand Moharram en de maanden daarna gewoon door. In veel steden bleef men tot eind 1988 doorgaan met het executeren van mensen. Amnesty International publiceerde de verklaring van een ooggetuige aangaande de gevangenis in Isfahan: ‘Een voormalige gevangene die vastzat in de Dastgerd-gevangenis in Isfahan zei dat er van augustus tot december 1988 bijna dagelijks bewakers naar zijn afdeling van de gevangenis kwamen en een lijst van 10 namen oplazen. Deze mensen werden vervolgens meegenomen uit de cel, waarin meestal tussen de 150 en 300 mensen zaten, en nooit meer gezien. De gevangenen wisten niet wat er gebeurde met degenen die werden meegenomen, maar de bewakers zeiden dat ze geëxecuteerd zouden werden. Later werden gevangenen uit andere gevangenissen overgebracht naar de Dastgerd-gevangenis en kregen de gevangenen in Dastgerd verhalen te horen over vergelijkbare gebeurtenissen in deze andere gevangenissen.’

Op zondag 28 augustus 2016 bevestigde Pour-Mohammadi zijn rol bij de massale executies: ‘We zijn trots dat we het bevel van God ten aanzien van de “Huichelaars” hebben uitgevoerd. We zijn opgestaan tegen de vijand van God en het volk en zijn ze krachtig tegemoet getreden.’ Een dag later voegde hij daaraan toe: ‘Ik heb in al die jaren niet één slapeloze nacht gehad omdat ik handelde overeenkomstig de wet en de islamitische sharia.’

Zoals de International Committee in Search of Justice in haar rapport op 16 augustus 2016 aangaf, is de massale executie van politieke gevangenen in Iran een voorbeeld van een misdaad tegen de menselijkheid en genocide.

Zelden is er een gruweldaad geweest zoals deze waarvan zoveel zaken bekend zijn:

• De motivatie voor de misdaad

• De persoon die opdracht gaf tot uitvoering van de misdaad

• Het type slachtoffers

• De mensen die belast waren met de uitvoering van de misdaad zijn nog steeds in functie en verdedigen trots hun wijze van handelen

• De politieke daders en voorstanders van de misdaad en degenen die er de weg voor plaveiden

• De documenten waaruit de aard en de omvang van de misdaad is op te maken

Als we kijken naar de achtergrond van grote misdaden die op dit moment worden onderzocht door internationale gerechtshoven, zijn de bovengenoemde zaken nog nooit zo helder geweest voordat internationaal onderzoek begon.

 

Stilzwijgen en dadeloosheid ten aanzien van deze ongekende misdaad in de geschiedenis lijken daarom voort te komen uit politieke overwegingen in combinatie met economische belangen.

 

Een misdaad tegen de menselijkheid en genocide verjaren niet en blijven immer strafbaar, zo is vastgelegd in internationale conventies. De internationale gemeenschap, waaronder de Mensenrechtenraad en VN-Veiligheidsraad, heeft de plicht deze zaak te onderzoeken en de leiders en uitvoerders voor het gerecht te brengen, en met name dat de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de massale executies in 1988 nog steeds een actieve rol spelen binnen de heersende kliek en behoren tot de voornaamste beleidsbepalers in Iran op het gebied van politiek, veiligheid en rechtspraak.

 

In het licht van het bovenstaande dient er het volgende te gebeuren:

  • De kwestie van de massale executies in 1988 moet op de agenda geplaatst worden van de komende zitting van de VN-Mensenrechtenraad in Genève in september 2016
  • De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN moet een oproep doen uitgaan voor een onderzoek naar deze zaak
  • De komende zitting van de Algemene Vergadering in New York (september – december 2016) moet een resolutie uitvaardigen en een oproep doen voor een onderzoek naar deze massale executies en het dossier ervan voorleggen aan de Veiligheidsraad
  • De VN-Veiligheidsraad moet een internationale tribunaal opzetten om deze zaak te onderzoeken en de verantwoordelijken vervolgen
  • De Europese Unie en de lidstaten, de regering van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk moeten al hun politieke en wettelijke middelen aanwenden om deze zaak te onderzoeken
  • Internationale organisaties die opkomen voor de mensenrechten moeten de hierboven genoemde instanties bij hun onderzoek zo veel mogelijk met raad en daad bijstaan

Struan Stevenson was van 1999 tot 2014 lid van het Europese Parlement voor Schotland. Hij was voorzitter van de Friends of a Free Iran Intergroup in het Europese Parlement en stond van 2009 tot 2014 aan het hoofd van de Delegation for Relations with Iraq van het Europese Parlement.