28 oktober 2017-Leden van de religieuze minderheid Bahá’í zijn in Iran het slachtoffer van staatshetze, discriminatie en vervolging. Ze worden alleen om hun geloof opgepakt met de globale beschuldiging “het in gevaar brengen van de staatsveiligheid” en veroordeeld tot lange gevangenisstraffen.

Het regime in Teheran blijft de internationale mensenrechtenconventies schender en intensiveert de vervolging van de Bahá’í gemeenschap nog verder. De Bahá’í zijn in Iran de grootste religieuze minderheid die geen moslim is. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens omschrijft vrijheid van meningsuiting en religie als fundamentele rechten waarop iedere mens recht heeft. In Iran worden religieuze minderheden echter geconfronteerd met ernstige schendingen van hun mensenrechten. Het fundamentalistische regime probeert elke invloed te onderdrukken die haar machtspositie in gevaar kan brengen.

Er komen steeds meer berichten uit Iran over leden van de religieuze Bahá’í gemeenschap die uitsluitend vanwege hun geloof worden gearresteerd, berecht en veroordeeld tot lange gevangenisstraffen op de globale beschuldiging van “het in gevaar brengen van de staatsveiligheid”. De Bahá’í zijn in Iran het slachtoffers van staatshetze, discriminatie en vervolging. Afgestudeerde Bahá’í worden niet toegelaten tot de universiteit.

Tijdens de viering in oktober van de 200ste geboortedag van hun religieuze leider, waren de Bahá’í in Iran het doelwit van staatsrepressie. Tussen 18 en 21 oktober zijn er in Kermanshah, Teheran en Birjand minstens 19 Bahá’í gearresteerd. De huizen van 25 Bahá’í zijn doorzocht, 26 bedrijven van Bahá’í werden door de regimepolitie verzegeld, terwijl de eigenaars op 21 oktober de Bahá’í feestdag bijwoonden. Deze bedrijfssluitingen vonden plaats in de steden Shiraz, Marvdasht, Gorgan en Gonbad.

Volgens Iraanse mensenrechtenverdedigers werden op 12 oktober vijf Bahá’í door een Revolutionair Hof elk in Teheran tot vijf jaar veroordeeld. Het betreft Helia Moshtagh, Yavar Haghighat Mahlabani, Navid Aghdasi, Nava Monjazeb Ghamsari en Negar Bagheri Tari. De vijf Bahá’í werden op 15 november 2015 gearresteerd samen met ten minste 10 andere leden van de religieuze gemeenschap, toen de regimepolitie invallen deed in huizen en bedrijven van Bahá’í in Teheran, Isfahan en Mashhad. Daarna werden ze op borgtocht vrijgelaten. Toen hun beroep tegen de

gevangenisstraffen was afgewezen werden ze gedetineerd.

Op 11 oktober werd Hana Kouchakbaghi ​​(foto) naar de Amir-Abad gevangenis in de noord Iraanse stad Gorgan gebracht om haar straf van 21 maanden uit te zitten. Zij is een van de 24 Bahá’í die in 2015 in de noord Iraanse provincie Golestan tot gevangenisstraf werden veroordeeld, uitsluitend wegens hun actieve betrokkenheid bij de Bahá’í gemeenschap. Minstens 11 van de veroordeelde mannen en vrouwen zitten momenteel in hechtenis.

In september werden in Iran meer dan 100 gevallen bekendgemaakt van jonge mannen en vrouwen van de Baha’i gemeenschap, die, hoewel ze geslaagd waren voor het toelatingsexamen, vanwege hun geloof niet werden toegelaten tot de universiteit. Door de staatstoelatingsambtenaren werd hen gezegd dat ze alleen worden toegelaten als ze zich van hun geloof zouden afkeren.

Half september werd Mahavash Sabet, bedrijfsleider van het informele Iraanse Bahá’í bestuursorgaan, vrijgelaten na negen en een half jaar ongefundeerde detentie. De 64-jarige lerares en dichteres was tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld, samen met zes andere Bahá’í leiders die nog gedetineerd zijn. Na haar vrijlating reageerde Mahvash Sabet in het openbaar op de illegale aanhouding en deed een oproep tot de vrijlating van alle Bahá’í. Ze bedankte iedereen die zich heeft ingezet voor haar vrijlating. In oktober werd aan Mahvash Sabet de Pinter-prijs van dit jaar uitgereikt door de Engelse PEN-vereniging.

In mei 2017 heeft de afgevaardigde voor de mensenrechten van de Duitse regering, Bärbel Kofler, de Iraanse rechterlijke macht dringend verzocht om Mahvash Sabet en alle anderen die vastzitten wegens hun religieuze overtuiging, onmiddellijk vrij te laten. Zij verklaarde: “Het vervolgen van Bahá’í en andere religieuze minderheden wegens hun religieuze overtuiging moet beëindigd worden. Iran negeert daarmee het recht op vrijheid van religie, dat Iran beloofd heeft te beschermen en te respecteren door het ondertekenen van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.