In de 20e eeuw werd de Pahlavi dynastie opgericht in 1925 en duurde tot 1979. Reza Khan maakte met hulp van Groot-Brittannië een einde aan de Kadjaren dynastie in Iran en verhief zich tot de nieuwe monarch van Iran. Reza Sjah Pahlavi regeerde van 15 december 1925 tot 16 september 1941. Hij heeft etnische minderheden de kop ingedrukt en verschillende stamhoofden om het leven gebracht vooral die van Bakhtiari, Qashqaie, Boier Ahmadi en Mamasani stammen. Tijdens zijn dictatuur werden veel vrijheidslievende Iraanse journalisten gearresteerd en geëxecuteerd, onder wie Farrokhi Yazdi, Mirzadeh Eshghi. Hij heeft de grootste beroemde Iraanse schilder Kamal-ol-Molk naar de woestijnen van Neishabour verbannen.
Mohammad Reza Sjah is de laatste monarch van Iran. Hij regeerde van 16 september 1941 tot 11 februari 1979. Hij is naar aanleiding van de invasie van geallieerden in Tweede Wereldoorlog tot sjah van Iran benoemd, nadat geallieerden zijn vader eerder aan de kant hadden gezet. Hij heeft met hulp van Amerikanen en Engelsen een staatsgreep gepleegd tegen democratische premier dokter Mohammad Mosaddeq en heeft democratische elementen geëxecuteerd, waaronder de minister van de Buitenlandse Zaken, dokter Hossein Fatemi, en veel officieren van het leger. Daarna heeft hij de Organisatie voor Veiligheid en Inlichtingen (SAVAK) opgericht om studentenbewegingen, intellectuelen en vrijheidsstrijders te vervolgen en onderdrukken. SAVAK was de sterkste geheime dienst van het hele Midden-Oosten en het gewelddadigste veiligheidsorgaan van de wereld geworden.
Hij verliet Iran in december 1978 als gevolg van de anti-monarchistische beweging van het Iraanse volk, en op 2 februari 1979 kwam definitief een einde aan de monarchie in Iran.
Mossadeq was een Perzische aristocraat en een telg van de koninklijke Kadjarenfamilie. De vader van Mossadeq was minister van Financiën onder sjah Naser ed-Din Kadjar en zijn moeder was een prinses uit het koningshuis van de Kadjaren. Zijn vader stierf toen hij pas tien jaar oud was. Hij werd onmiddellijk benoemd tot belastingontvanger in de provincie van Khorasan, om op deze manier toch wat inkomsten binnen te krijgen. In 1930 trouwde hij met zijn verre nicht. Samen kregen ze vijf kinderen, van wie twee zonen (Ahmad en Ghulam Hussein) en drie dochters (Mansura, Zia Ashraf en Khadija).
Na de Perzische constitutionele revolutie van 1906 werd Mossadeq in de Majlis van Iran (parlement) gekozen, maar weigerde de zetel vanwege zijn jonge leeftijd. Nadat de grondwet in 1909 door de sjah met behulp van de Russen buiten werking was gesteld, ging Mossadeq naar Europa. Hij studeerde af in internationaal recht in Parijs en vervolgde daarna zijn reis naar Zwitserland waar hij promoveerde in de filosofie en zijn bachelor in economie behaalde. In 1913 werd hij advocaat in Teheran. Ook gaf hij les aan de universiteit in Teheran voordat hij zijn leven volledig richtte op de binnenlandse politiek. Mossadeq schreef sindsdien diverse politieke werken.
Van 1917 tot 1919 was hij onderminister van Financiën en bestreed hij het verdrag tussen Perzië (Iran) en Groot-Brittannië omtrent de oliewinning. In 1919 was hij minister van Justitie. Tussen 1919 en 1921 was Mossadeq gouverneur van de provincie Fars. Na de staatsgreep van Reza Chan en Zia al-Din Tabataba’i in 1921 trad Mossadeq als gouverneur af, omdat hij de legitimiteit van de coup ter discussie stelde en niet in de oprechtheid van Reza Chan geloofde.
Na de val van premier Tabataba’i werd Mossadeq gouverneur van Iraans Azerbeidzjan, maar raakte spoedig in conflict met minister van Oorlog Reza Chan. In mei 1923 werd Mossadeq minister van Buitenlandse Zaken, maar trad in oktober van dat jaar af toen Reza Chan minister-president werd. Reza Chan werd na het vertrek van sjah Soltan Ahmad Kadjar regent van Iran en een jaar later sjah.
Mossadeq leefde tijdens het regime van sjah Reza Sjah onder huisarrest. Pas na de door de Geallieerden opgezette val van Reza Sjah in 1941 begaf Mossadeq zich weer in de politiek. Hij werd in de 14e Majlis gekozen voor de regio Teheran.
Door het ingrijpen van de nieuwe sjah Mohammad Reza Pahlavi, kon hij niet in de 15e Majlis worden gekozen.
In 1950 richtte hij met negentien anderen het liberale Nationaal Front op, dat steun genoot van de oppositie. Hun doel was om een stabiele democratie te vestigen en een einde te maken aan buitenlandse aanwezigheid in Iran. Dit laatste wilden ze onder andere doen door de operaties van de ‘Anglo-Iraanse Olie Compagnie’ (AIOC) te nationaliseren.
Mohammad Mossadeq was een vermogend en geleerd man. Hij stond sinds zijn jonge jaren al bekend als een liberale democraat. Hoe meer hij in de politiek verwikkeld raakte, des te meer hij een overtuigd nationalist werd.
Het frustreerde hem dat Groot-Brittannië misbruik maakte van de Perzische oliereserves, waarvan het Westen veel meer profiteerde dan Iran zelf. Hoewel Iran in principe niet gekoloniseerd is geweest in het verleden, was het allesbehalve vrij en onafhankelijk. Hier wilde Mossadeq verandering in brengen.
Door de olie-industrie te nationaliseren, maakte hij Iran economisch gezien minder afhankelijk van buitenlandse investeerders, en probeerde hij zo het vertrouwen van het volk in hun eigen land terug te krijgen. Hij probeerde te investeren in andere productiemogelijkheden en zich niet alleen te concentreren op de olie-export. Zo zou Iran in theorie zelfvoorzienend kunnen worden. Volgens Mossadeq zou het land minder risico lopen wanneer niet alles af zou hangen van de olie-inkomsten. Balans en spreiding waren kernwoorden in het beleid van Mossadeq.
Daarnaast was zijn voornaamste thema om de macht van de sjah te verschuiven naar het parlement, zodat het volk meer inspraak kon krijgen over beslissingen die genomen werden. Mossadeq stond, zoals hij het zelf graag noemde, voor een ‘schone regering’. Hiermee bedoelde hij een regering vrij van corruptie met een transparante beleidsvoering, een regering waar het volk bij betrokken was, een onafhankelijk rechtssysteem, vrijheid van religie, en uiteraard vrije verkiezingen. Daarnaast zette hij zich in voor meer rechten voor vrouwen, arbeiders, en boeren. Hij was zelfs bezig met een fonds om rurale ontwikkelingsprojecten te stimuleren, om zo de ongelijkheid binnen de bevolking te verkleinen.
Zijn ideeën werden vaak veroordeeld door het westen, de door het westen gesteunde sjah, of oppositiepartijen, maar desalniettemin bleef hij over het algemeen de steun van de meerderheid van het volk houden. Zijn vernieuwende ideeën kregen groot draagvlak bij de inwoners van Iran.
In 1951 werd hij door de 16de Majlis tot premier gekozen en als zodanig door de sjah aangesteld. De stemming binnen het parlement was 79 stemmen voor en 12 stemmen tegen. Hij ging direct over tot de nationalisatie van de Anglo-Iranian Oil Company. De sjah was het hier eigenlijk niet mee eens, maar vanwege de populariteit van de nieuwe minister werd hij min of meer gedwongen om de ‘olienationalisatiewet’ te accepteren. De Britten, die een meerderheidsaandeel hadden in de oliemaatschappij, zetten Iran onder druk door hun marineschepen in de Perzische Golf te bewapenen en daagden Mossadeq voor het Internationaal Tribunaal in Den Haag. Mossadeq ging onmiddellijk naar Den Haag, waar hij in het gelijk werd gesteld. De regering-Mossadeq verbrak daarop de betrekkingen met Groot-Brittannië. Op 17 juli 1952 trad Mossadeq tijdelijk af na een hoogoplopend conflict met sjah Mohammad Reza Pahlavi omtrent de machtsverdeling en de portefeuille van Defensie. De sjah weigerde namelijk om de macht van het leger aan het parlement te geven. Door deze situatie kwamen mensen uit allerlei partijen in een ‘bijna spontane opstand’. Zij organiseerden een demonstratie die een paar dagen duurde. Tijdens dit oproer werden zo’n 250 mensen gedood. Na deze volksopstand werd Mossadeq opnieuw door de sjah tot premier én minister van Defensie benoemd.
Coup 1953
Een coup van generaal Fazlollah Zahedi, gesteund door de CIA en ook de Britse veiligheidsdienst MI6, op 19 augustus 1953 bracht Mossadeq ten slotte ten val. De druppel die de emmer deed overlopen was hierbij de uitspraak van Mossadeq dat hij Groot-Brittannië officieel als vijand zag.
De VS en Engeland probeerden het eerst alleen via de macht van sjah Mohammad Reza Pahlavi te spelen door zijn positie gebruiken om Mossadeq af te zetten. Dit ging echter moeizaam, ten eerste omdat de sjah niet bepaald meewerkte, ten tweede omdat Mossadeq zelf lucht van het plan kreeg, en ten derde omdat Mossadeq te veel aanhangers had die zich achter hem schaarden. Mossadeq was niet voor één gat te vangen en luisterde simpelweg niet naar de sjah. Toen het voor de Sjah duidelijk werd dat Amerika en Groot-Brittannië het met grovere middelen zouden proberen, vluchtte de Sjah naar Rome.
De president van de Verenigde Staten was op dat moment Dwight Eisenhower. De coup, die Engelse codenaam “Operation Boot” en de Amerikaanse codenaam “TPAJAX Project” had, kwam bekend te staan als ‘Operatie Ajax’ en kostte de Amerikaanse regering maar één miljoen dollar. Het was de eerste geslaagde Amerikaanse ontmanteling van een buitenlandse regering zonder de inzet van Amerikaanse troepen.
Zahedi kwam in de plaats van Mossadeq en al snel kwam hij tot een overeenkomst met de buitenlandse oliemaatschappijen om de Iraanse olieproductie weer te herstellen zodat de wereldmarkt weer gevuld zou worden met aanzienlijke hoeveelheden Iraanse olie.
Voor Mossadeq stond democratie hoog in het vaandel. Hij wilde een vrij Iran zonder buitenlandse interventie. Toen hij eenmaal was afgezet en voortaan onder huisarrest moest leven op zijn landgoed Ahmad Abad, bleef er onder het bewind van de sjah echter weinig van democratie over. Met alle politieke oppositie rekende deze resoluut af, zodat enige politieke inbreng onmogelijk was.
Mossadeq werd tot het militair gerechtshof gedaagd vanwege de beschuldiging een verrader te zijn. Tijdens zijn proces maakte Mossadeq melding van twee tegen hem gerichte coups. Hij werd veroordeeld tot de doodstraf, maar dit werd door de sjah en Zahedi omgezet in drie jaar gevangenisstraf. In augustus 1956 kwam hij vrij. Vervolgens werd hij verplicht om voor altijd in zijn ouderlijke stad te blijven. Tot zijn dood in 1967 leefde hij onder huisarrest in Ahmad Abad, even buiten Teheran. Mossadeq stierf op 85-jarige leeftijd, een jaar nadat zijn vrouw op 64-jarige leeftijd was gestorven.
Als vechter voor de vrijheid van het Iraanse volk, heeft Mossadeq het erg zwaar gehad. Bij elkaar opgeteld heeft hij bijna 25 jaar, ongeveer de helft van zijn politieke leven, dan wel in de gevangenis dan wel in verbanning doorgebracht.
Bibi Maryam Bakhtiari (geb. 1847, overleden 1937) was een revolutionair en actief lid van de Iraanse constitutionele revolutie van 1909. Haar vader was Hossein Gholi Khan en zijn broer was Sardar (commandant) As’ad Bakhtiari. Bibi Maryam was een groot voorstander van haar broer Sardar As’ad bij het veroveren van Teheran en de triomf van de constitutionele revolutie op 16 juli 1909.
Bibi Maryam was een goed opgeleide en verlichte Iraanse vrouw, een pionier in het eisen van gelijke rechten voor vrouwen, en een van de allereerste activisten voor vrijheid. Ze was ook een campagnevoerder voor de Iraanse nationale belangen tegen de bezettingstroepen uit Rusland en Groot-Brittannië tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Bibi Maryam leerde op jonge leeftijd militaire oorlogsvoering en schietvaardigheden (net als andere Lor-stam- en nomadische troepen) en werd een militaire commandant.
Bibi Maryam verzette zich tegen het despotisme van Mohammad Ali Shah, en in verschillende brieven, telegrammen en lezingen leidde ze de leiders van de Bakhtiari-stammen op en begeleidde ze de leiders van de Bakhtiari-stammen om tegen de Kadjar-tirannen te vechten.
Voor de verovering van Teheran ging Bibi Maryam in het geheim Teheran binnen met een paar jagers en vestigde zich in het huis van Hossein Saghafi. Ze gebruikten de daken tegenover het parlementaire gebouw van Baharestan om zich te positioneren tegen de regeringstroepen. Toen Sardar As’ad Teheran binnenkwam en met de regeringstroepen vocht, vielen Bibi Maryam en haar troepen het regeringsleger aan vanaf de daken.
Vanwege haar moedige strijd en haar technische militaire vaardigheden om de regeringstroepen te ontwapenen, nam haar populariteit onder de Bakhtiari-stammen toe en kreeg ze de ererang van een Sardar (een hoge commandant).
Bibi Maryam verzette zich tijdens de Eerste Wereldoorlog tegen de Britse en Russische inmenging in Iran. In die moeilijke tijd gebruikte ze haar huis in Isfahan om de strijders tegen de Britse en Russische strijdkrachten in Iran een toevluchtsoord en onderkomen te bieden. Hoewel sommige van de Bakhtiari-leiders de Britten steunden, verzette ze zich tegen hen. Ze werkte samen met andere Bakhtiari-leiders in constante aanvallen op de Britse troepen. De populariteit van Maryam in de regio was zo groot dat toen de Russen Isfahan veroverden, ze haar huis in Isfahan bestormden en al haar eigendommen in beslag namen.
Sommige van de politieke activisten en vrijheidsstrijders, zoals Allameh Dehkhoda, Malek os-Shaara Bahar en Vahid Dastgerdi die tijdens de Eerste Wereldoorlog werden vervolgd door de geallieerde troepen, vooral de Britten, zochten hun toevlucht in het huis van Bibi Maryam in de Bakhtiari-stammen.
De strijd van commandant Maryam Bakhtiari met de Britten duurde tot de overeenkomst van augustus 1919 en de staatsgreep van maart 1921.
Dr. Mohammad Mossadegh, de gouverneur van de provincie Fars, verzette zich tegen de Britse staatsgreep van 1921 en nadat hij was ontslagen uit de regering van de provincie Fars, ging hij naar het gebied van Bakhtiari en was hij enige tijd te gast bij Sardar Maryam. Dr. Mossadegh noemde en herdacht altijd de grootsheid en moed van Bibi Maryam Bakhtiari.
Bibi Maryam Bakhtiari is een van de weinige Iraanse vrouwen die voor Iran vecht en is een van de eerste Iraanse vrouwen die memoires van haar leven schrijft, waarin ze het lijden en de strijd van de Iraanse vrouwen en de politieke omstandigheden in Iran op dat moment documenteerde.
De zoon van Bibi Maryam, Ali-Mardan Bakhtiari, werd in 1934 geëxecuteerd door Reza Pahlavi.
Zijn expressieve stem, die ‘Lang leve Iran ’schreeuwde, werd tot zwijgen gebracht door het suizende geluid van verschillende kogels. Even later gleed het levenloze lichaam van een man, met het hart van een leeuw en een ijzeren vastberadenheid, wiens rug geen enkele strijder ooit op het slagveld had gezien, naar de voet van de galg.
Drie jaar later, in 1937, stierf een zeer trieste Bibi en werd begraven op de beroemde begraafplaats van Isfahan, Takht-e Foulad.
In 1963 kondigde de sjah de Witte Revolutie af. De Witte Revolutie voorzag in landhervormingen, vrouwenemancipatie en algemeen kiesrecht. De geestelijkheid verzette zich hevig tegen de landhervormingen (de geestelijkheid was de grootste grootgrondbezitter), maar steunde het voorstel om algemeen kiesrecht in te voeren. In de jaren zeventig was er een enorm contrast ontstaan tussen het platteland en de grote stad. In de grote steden leefden de middenklasse en hoge klasse in een westerse levensstijl. Op het platteland leed men armoede, omdat de landhervormingen weinig succesvol verliepen (de grootgrondbezitters verdeelden het land onder familieleden, waardoor de kleine boer of landarbeider alsnog geen land verkreeg).
De Witte Revolutie omvatte ook bepaalde hervormingen van vrouwenrechten. Vrouwen kregen het recht om te stemmen, zich kandidaat te stellen voor een gekozen ambt en om als advocaat en later rechters te dienen. De huwbare leeftijd voor vrouwen werd ook verhoogd tot vijftien.
Het was waar dat Iran vooruitgang had geboekt met verschillende sociale programma’s van de Witte Revolutie, maar het was evenzeer waar dat Iran nog steeds een van de slechtste kindersterftecijfers en arts-patiënt ratio’s in het Midden-Oosten had. Het had ook een van de laagste percentages mensen die hoger onderwijs genoten. Zo bleef 68 procent van de volwassen bevolking nog steeds analfabeet en maakte 60 procent van de kinderen de basisschool niet af.
De constitutionele revolutie van Iran vond plaats tussen 1905 en 1911. De revolutie leidde tot de oprichting van een parlement tijdens de Kadjaren. De revolutie opende de weg voor fundamentele veranderingen in Iran en luidde de moderne tijd in. Het was een periode van ongekend debat in een snelgroeiende pers en nieuwe economische kansen. Veel groepen vochten om het verloop van de revolutie vorm te geven en alle segmenten van de samenleving werden erdoor veranderd.
De oude orde, waarvoor koning Nassereddin Shah Qajar zo lang had geworsteld, werd uiteindelijk vervangen door nieuwe instellingen, nieuwe vormen van meningsuiting en een nieuwe sociale en politieke orde. Koning Mozaffar ad-Din Shah Qajar ondertekende kort voor zijn dood de grondwet van 1906. Hij werd opgevolgd door Mohammad Ali Shah, die de grondwet afschafte en in 1908 het parlement bombardeerde met Russische en Britse steun. Dit leidde tot een andere pro-constitutionele beweging. De constitutionalistische krachten marcheerden naar Teheran, dwongen Muhammad Ali Shah af te treden ten gunste van zijn jonge zoon Ahmad Shah Qajar, en herstelden de grondwet in 1909.
De staatsgreep van 1921 verwijst naar verschillende belangrijke gebeurtenissen die leidden tot de oprichting van de Pahlavi-dynastie als het heersende huis van Iran in 1925. Het Iraanse parlement wijzigde de grondwet van 1906-1907 op 12 december 1925 ter vervanging van de Kadjarendynastie van 1797–1925 door de Pahlavi-dynastie als de legitieme vorsten van Iran. De revolutie werd gevolgd door de Jungle-beweging van Gilan (1914-1921).
Oprichting van de grondwet en parlement (Majlis)
In de zomer van 1906 verbleven ongeveer 12.000 mannen in de tuinen van de Britse ambassade in wat een “grote openluchtschool voor politieke wetenschappen” wordt genoemd. De vraag naar een parlement (Majlis) begon, met als doel de macht van de sjah te beperken. Mozaffar ad-Din Shah bereikte in augustus 1906 overeenstemming over een parlement, en dat najaar werden de eerste verkiezingen gehouden. Honderd zesenvijftig leden werden gekozen, de overgrote meerderheid uit Teheran en de koopmansklasse. De Nationale Raadgevende Vergadering kwam voor het eerst bijeen in oktober 1906. De sjah was oud en broos, en het bijwonen van de inauguratie van het parlement was een van zijn laatste officiële handelingen.
De zoon van Mozaffar ad-Din Shah, Muhammad Ali, stond onsympathiek tegenover constitutionalisme; de sjah ondertekende de grondwet (naar het model van de Belgische grondwet) op 31 december 1906, waardoor zijn macht afhankelijk was van de wil van het volk, en stierf drie dagen later.
Shah Muhammad Ali, de zesde Kadjar-sjah, kwam in januari 1907 aan de macht. De Anglo-Russische conventie, ondertekend in augustus van dat jaar, verdeelde Iran in een Russische zone in het noorden en een Britse zone in het zuiden; het midden van het land was neutraal. De Britten steunden de sjah en lieten de constitutionalisten in de steek. In 1908 verhuisde de sjah om “de verdeeldheid binnen de gelederen van de hervormers te exploiteren” en de Majlis te elimineren.
In 1921 pleegde de Iraanse kozakken-generaal Reza Khan samen met de journalist Zia al-Din Tabataba’i een staatsgreep. De macht van de Kadjaren-sjah Ahmad Kadjar werd drastisch ingeperkt. Tabataba’i was voorstander van het oprichten van een op het Westen en Atatürk georiënteerde republiek. Hoewel Reza Khan ook streefde naar een westerse staat, begreep hij dat wanneer de monarchie zou worden afgeschaft, de sjiitische geestelijken en het volk in opstand zouden komen. In 1925 vertrok sjah Ahmad Kadjar in ballingschap naar Frankrijk. In 1926 riep Reza Khan zichzelf uit tot Reza Sjah, met de pre-islamitische en dynastieke naam Pahlavi. Naar het voorbeeld van de Turkse president Atatürk en de Afghaanse koning Amanoellah Sjah, begon Reza Sjah aan een ambitieus hervormingsplan.
Er werd een verregaande secularisatie doorgevoerd, en de sjah wilde dat Iran binnen enkele jaren werd omgevormd in een moderne staat naar westers model. Hij verving de sharia door een burgerlijke wetgeving en nam de geestelijken hun bezittingen af. Hij onderdrukte de Asjoera-festiviteiten (het belangrijkste sjiitische festival) en verbood de moslims de hadj te maken. Ook islamitische kleding werd verboden en zijn soldaten hadden de gewoonte om sluiers van vrouwen met hun bajonetten af te rukken. In 1935 werden honderden vreedzame demonstranten tegen de kledingwetten voor een belangrijk heiligdom door soldaten neergeschoten. De sjah verzuimde echter om de levensstandaard van de arme bevolking te verbeteren en het grootgrondbezit bleef bestaan.
In de jaren dertig werd nazi-Duitsland Iraans belangrijkste handelspartner. De sjah raakte onder de indruk van Hitlers beleid, maar werd geen fascist. Bevreesd dat Reza Shah de zijde van de asmogendheden (Duitsland, Italië) zou kiezen, vielen de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië in 1941 het land binnen. Het noorden van het land werd een Sovjet-Russische bezettingszone, het zuiden een Britse bezettingszone. De pro-Duits geachte sjah werd naar Johannesburg verbannen waar hij in 1944 overleed. De oudste zoon van Reza Sjah, Mohammed Reza Pahlavi (1919-1980), volgde zijn vader op 16 september 1941 als sjah van Perzië op.
Medio 1946 vertrokken de Britten uit Iran. In 1946 verklaarden de Noord-Iraanse regio’s Azerbeidzjan en Koerdistan zich met Russische hulp onafhankelijk. Stalin en de sjah kwamen echter overeen dat het Rode Leger zich in ruil voor olie zou terugtrekken. De Russen lieten hun steun aan Azerbeidzjan en Koerdistan varen, waarop de regio’s vrij gemakkelijk door het keizerlijk leger werden bezet.