De Iraanse overheid voert de druk tegen de Bahá’í-gemeenschap in Iran op, zo blijkt uit recente berichten. Tegelijkertijd zijn er in toenemende mate personen en instanties, die het openlijk voor de bahá’ís opnemen. Al sinds de Iraanse revolutie in 1978 worden de bahá’ís vervolgd.
Zij zijn aanhangers van de jongste wereldgodsdienst die in de negentiende eeuw ontstond in het toenmalige Perzië.
De meest opmerkelijke oppositie tegen het anti-bahá’í beleid van de Iraanse overheid kwam op 14 mei van dit jaar. Groot-ayatollah Hussein Ali Montazeri betoogde toen dat de bahá’ís gewone burgerrechten moeten hebben en met respect moeten worden behandeld. Montazeri is een vooraanstaande geestelijke in de Iraanse islamitische wereld. De titel groot-ayatollah, die kan worden vertaald als ‘groot teken van God’, wordt slechts aan enkele hooggeplaatste godsdienstleiders verleend.
Montazeri deed zijn uitspraken in een fatwa, een juridisch advies in de Islam. Bahá’ís zien deze fatwa als een opmerkelijke poging om de rechten van burgers te scheiden van de Islamitische sharia-wetgeving. Montazeri vindt dat de Iraanse overheid geen godsdienstige reden heeft om de bahá’ís te vervolgen en ze de burgerrechten af te nemen.
De motivering van de overheid dat bahá’ís hun rechten wordt ontzegd op politieke of theologische gronden is niet te verdedigen, meent Montazeri. Zodra de bahá’í namelijk zijn geloof afzweert krijgt hij zijn vrijheid en zijn rechten terug. Ironisch genoeg werden op de dag dat Montazeri zijn fatwa openbaar maakte zes vooraanstaande bahá’ís in Iran gearresteerd. Zij zitten tot op de dag van vandaag gevangen.
Tien dagen na de fatwa van Montazeri nam Ahmad Ghabel, een religieuze geleerde in Iran die nauw samenwerkte met hooggeplaatste leden van de geestelijkheid, het op voor de rechten van de bahá’ís. Hij deed dat in een interview met de BBC, dat werd geplaatst op de Iraanse website van de Britse omroep. Hij benadrukte in het gesprek dat burgerrechten voor bahá’ís in overeenstemming zijn met de rede, met religieuze principes en met de geschiedenis van de Islam. Naar zijn mening zouden ook andere hoge geestelijken het standpunt van Montazeri delen, maar zwijgen ze in verband met de politieke gevoeligheid van de kwestie.
Later verschenen diverse artikelen van schrijvers, journalisten en mensenrechten-activisten ter ondersteuning van het betoog van Montazeri. Een van hen zei dat er ‘na 150 jaar eindelijk iemand was opgestaan uit de hoogste geestelijke rangen om openlijk de rechten van de bahá’ís in Iran te verdedigen’. Een nationale studentenorganisatie plaatste kort na de fatwa een artikel, waarin werd gesteld dat alle acties tegen de rechten van de bahá’ís in strijd zijn met de grondwet. De autoriteiten verklaarden direct na publicatie dat de studentenorganisatie moest worden beschouwd als ‘vijand van Iran’.
Ondanks het groeiend aantal stemmen tegen vervolging van de bahá’ís, gaat de Iraanse overheid door met acties om de bahá’í-gemeenschap het leven onmogelijk te maken.
In september werden in enkele moskeeën petities opgehangen, die gericht waren tegen de bahá’ís in Iran. Tijdens gebedsbijeenkomsten wordt met regelmaat door geestelijke leiders tegen bahá’ís gewaarschuwd. De Opperste Leider Ali Khamenei noemde de bahá’ís in een krant in Khurasan ‘absoluut pervers’, ‘onrein’ en ‘niet gerechtigd om hun geloof uit te dragen omdat ze de mensen misleiden.’
Ondertussen doen Iraanse diplomaten in het buitenland alsof er niets aan de hand is met de bahá’ís in Iran. Op recente vragen van een christelijke geloofsgemeenschap in Nieuw-Zeeland over de benarde situatie van bahá’ís in Iran antwoordde de Iraanse ambassadeur dat de overheid de bahá’ís behandelt als gewone burgers. ‘Dit ondanks het feit dat de meerderheid van de publieke opinie in Iran eist dat de activiteiten van de bahá’ís worden gestopt’, zo voegde hij er aan toe.
De dagelijkse werkelijkheid voor de bahá’ís in Iran staat haaks op dit geschetste beeld. Zij zijn nog steeds slachtoffer van onder meer geweld, bedreigingen, gevangennemingen, ontzegging van toegang tot universiteiten en ontering van begraafplaatsen.