Hoge VN-Commissaris moet onmiddellijk ingrijpen

4 november 2010 – De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, Navi Pillay, dient onmiddellijk in te grijpen bij de Iraanse autoriteiten om het fysieke welzijn van de gedetineerde mensenrechtenadvocaat Nasrin Sotoudeh zeker te stellen, aldus de International Campaign for Human Rights in Iran.
Op zondag 31 oktober ging Sotoudeh, een van de meest prominente mensenrechtenadvocaten van Iran in z.g. droge hongerstaking om te protesteren tegen haar detentie en mishandeling in de Evin-gevangenis van Teheran. Haar familie meldt dat haar gezondheid hard achteruit gaat.

“Als Hoge Commissaris voor de Mensenrechten heeft Navi Pillay de plicht om verdedigers van de mensenrechten te hulp te schieten”, zegt Hadi Ghaemi, woordvoerder van de Campaign. “Als zij niet reageert  op het systematisch vervolgen van mensenrechtenadvocaten, met inbegrip van Sotoudeh, is dat reden tot bezorgdheid.”
“Sotoudeh zet haar leven op het spel, niet alleen voor de mensenrechten in Iran, maar ook voor juist die principes ter verdediging waarvan de VN is opgericht,” voegde hij eraan toe.

Sotoudeh zit sinds 4 september in hechtenis. De autoriteiten hebben haar contact met haar advocaat geweigerd en staan slechts beperkt familiebezoek toe. Reza Khandan, haar echtgenoot, vertelde dat haar twee kinderen van drie en elf jaar oud haar vandaag voor de eerste keer mochten bezoeken, waarbij ze haar in slechte gezondheid aantroffen. Khandan zelf mag haar niet bezoeken. Sotoudeh’s moeder en zus begeleidden haar kinderen vandaag en bevestigden dat haar gezondheid slecht is.

“Ze is er verschrikkelijk aan toe. De kinderen verlieten bedroefd huilend de gevangenis. Ze heeft veel gewicht verloren. Haar huid is vaal, en ze was te zwak om de kinderen te knuffelen,” zei Khandan.

Abbas Jafari Dolatabadi, hoofdofficier van justitie van Teheran, had zondagmiddag een ontmoeting met Sotoudeh, net voordat ze haar hongerstaking begon. Khandan vertelde de Campaign dat dit gesprek nergens toe geleid heeft.

Sotoudeh, die Nobelprijswinnaar Shirin Ebadi en tal van andere mensenrechten-activisten heeft verdedigd, werd op 4 september 2010 gearresteerd, en zit in eenzame opsluiting terwijl ze wacht op haar proces, waarbij ze beschuldigd zal worden van het “handelen tegen de nationale veiligheid”, “samenzweren met het doel de nationale veiligheid te verstoren” en “samenwerken met het Center for Human Rights Defenders”. Het begin van haar rechtszaak staat voor 15 november op de rol. Collega’s hebben vernomen dat Sotoudeh is gemarteld om een bekentenis af te dwingen.

“Tegen de verantwoordelijke autoriteiten heeft ze gezegd dat ze haar hongerstaking zou beëindigen als de omstandigheden zouden verbeteren en in haar zaak de normale wettelijke procedures worden gevolgd. Maar haar situatie is niet alleen niet verbeterd, het is juist slechter geworden,” aldus Khandan.
“In haar zaak worden niet de juiste procedures gevolgd,” voegde Khandan eraan toe. “De omstandigheden van haar bewaring zijn niet in orde.  Ze zit al dagen in eenzame opsluiting. Ik begrijp niet waarom ze een advocaat zoals zij op deze manier zouden behandelen. Ik denk dat mijn vrouw inzag dat de situatie onrechtmatig is, en dat ze daarom in hongerstaking is gegaan. ”

De zaak van Sotoudeh is onderdeel van een reeks van arrestaties en vervolgingen van mensenrechtenadvocaten in Iran, waaronder die van Mohammad Oliaifard, Mohammad Ali Dadkhah, Abdolfattah Soltani, Giti Pourfazel, en Mohammad Seifzadeh.

Mohammad Oliaifard zit een jaar gevangenisstraf uit, uitsluitend wegens het verstrekken van informatie over de gerechtelijke procedures aan de media. Op 30 oktober veroordeelde de Revolutionaire Rechtbank in Teheran Mohammad Seifzadeh tot negen jaar gevangenis en een verbod om tien jaar lang zijn beroep van jurist uit te oefenen. De zaken van Mohammad Ali Dadkhah en Abdolfattah Soltani moeten nog voor komen. Giti Pourfazel, verdediger van verdachte Bahá’í, is gedagvaard om op 7 november voor de rechtbank verschijnen.

In de unaniem aangenomen VN-verklaring van 1998 inzake mensenrechtenverdedigers staat dat “de bevoegde autoriteiten alle nodige maatregelen dienen te treffen ter bescherming [van mensenrechtenactivisten] tegen iedere vorm van geweld, bedreiging, en vergelding en geen nadelige discriminatie, druk of andere willekeurige acties mogen toepassen” ten gevolge van hun legitieme inspanningen om de mensenrechten te bevorderen.

In de VN-grondbeginselen over de rol van advocaten is bepaald dat het advocaten moet worden toegestaan om hun beroep “zonder intimidatie, hinder, beproeving of oneigenlijke inmenging” te kunnen uitoefenen. Bovendien wordt het recht van advocaten op de vrijheid van meningsuiting bevestigd, ook als bedoeld in Artikel 19 van het IVBPR, waaronder “het recht deel te nemen aan het publieke debat over kwesties met betrekking tot de wet, de rechtspraak en de bevordering en bescherming van de mensenrechten”.