Godsdienstige gebruiken en bekeringsactiviteiten als misdaden behandeld

Vlnr: Voorganger Abdolreza Ali-Haghnejad, Zainab Bahremend, en voorganger Behrouz Sadegh-Khanjani

(4 Mei 2011) Iraanse autoriteiten moeten een einde maken aan de juridische vervolging van leden van de evangelisch protestantse Church of Iran en andere kerken, zei de International Campaign for Human Rights in Iran vandaag.

De Campaign doet in het bijzonder een beroep op de Iraanse justitie om de veroordelingen, waaronder het doodvonnis van voorganger Youcef Nadarkhani en de gevangenisstraf van voorganger Behrouz Sadegh-Khanjani, nietig te verklaren.

“De Iraanse autoriteiten moeten stoppen met het aanpakken van godsdienstige groepen en gebruiken die ze bedreigend vinden, want dat is in strijd met het internationale en het Iraanse recht”, sprak Aaron Rhodes, een woordvoerder van de Campaign.

“Het is erg schijnheilig om Europese landen te bekritiseren vanwege discriminerende politiek jegens moslims, terwijl de Iraanse regering Christenen en leden van andere minderheidsgodsdiensten in de gevangenis gooit en sommigen ter dood veroordeelt,” voegde Rhodes toe.

Tijdens de 16e speciale sessie van de VN Mensenrechtenraad, in april 2011, bekritiseerde de Iraanse regering de EU en de VS vanwege discriminatie van godsdienstige minderheden. Op 12 april 2011, sprak de Iraanse minister van Cultuur en Islamitische Voorlichting, Mohammad Hosseini volgens staatsomroep PressTV: “We verwachten dat Europese landen de individuele en maatschappelijke vrijheden van moslims waarborgen”.

In geheel 2010 en 2011 zijn tientallen leden van de in het gehele land aanwezige protestantse groepering, de Church of Iran, als misdadigers vervolgd en gestraft alleen vanwege hun godsdienstige overtuigingen en gebruiken. Op 1 mei 2011 berechtte het Revolutionaire Gerechtshof in de noordelijke stad Bandar Anzali elf kerkleden, waaronder voorganger Abdolreza Ali-Haghnejad, en Zainab Bahremend, de 62 jaar oude grootmoeder van twee andere gedaagden, met als aanklacht “handelen tegen de nationale veiligheid”.
De uitspraak van het Gerechtshof zal plaatsvinden op 11 mei. De autoriteiten hebben ook kerkleden in Bandar Anzali aangeklaagd vanwege het nuttigen van alcohol en ongepaste hejab (Islamitische hoofddoek). Deze aanklachten zijn naar verluidt gebaseerd op hun deelname aan kerkdiensten in privéwoningen, waar sommige deelnemers wijn drinken als onderdeel van het Heilig Avondmaal, en vrouwen zich niet aan de hejab houden.

Het Christendom is volgens de Iraanse grondwet een erkende godsdienst en ondanks enige discriminatie heeft de Islamitische Republiek de historische en etnische Orthodoxe Christelijke gemeenschappen in Iran een beetje ruimte gegeven om hun geloof te belijden. Protestantse leiders hebben de Campaign echter verteld dat de Iraanse regering zich, vooral in de laatste zes jaar, in toenemende mate tegen Protestantse groeperingen heeft gekeerd.

Protestantse groeperingen in Iran zijn voornamelijk uit bekeerlingen samengesteld en houden zich vaak bezig met bekeringsactiviteiten. Bovendien zijn Iraanse rechtbanken en beambten begonnen deze groeperingen in politieke termen te beschouwen. Protestantse gelovigen en leiders worden berecht door Revolutionaire Gerechtshoven, die voorbehouden zijn voor politieke vergrijpen en vergrijpen tegen de nationale veiligheid.

Op 5 april 2011 heeft het Revolutionaire Gerechtshof in de zuidelijke stad Shiraz voorganger Pastor Behrouz Sadegh-Khanjani van de Church of Iran, en vijf andere kerkleden, Parviz Khalaj‪, Amin Afshar Manesh‪, Mehdi Forutan‪, Mohammad Baliad‪, en Nazli Makarian, veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf vanwege “propaganda tegen het regime.” De autoriteiten spraken de Christenen echter vrij op het punt van “handelen tegen de nationale veiligheid.” Sadegh-Khanjani en zijn medekerkleden zijn tegen de beslissing van het gerechtshof in beroep gegaan.

Firouz Sadegh-Khanjani, broer van Behrouz en lid van de Nationale Raad van de Church of Iran vertelde de Campaign, “Dus nu verheffen [de autoriteiten] Christen zijn tot een politieke misdaad. In de grond van de zaak zeggen ze dat als je Christen bent, je wel tegen het regime moet zijn. Dit mag belachelijk klinken, maar dit is de zienswijze waartoe ze overgaan.”

Firouz Sadegh-Khanjani vertelde de Campaign dat zijn kerk probeerde te vermijden door de autoriteiten als een clandestiene politieke organisatie te worden gezien. “Tien jaar lang heeft onze kerk aan het Ministerie van Inlichtingen al onze activiteiten gerapporteerd. Dus we zijn geen ondergrondse organisatie. Mijn broer reist niet eens van de ene stad naar de andere zonder het hen eerst te laten weten,” sprak hij.

De autoriteiten lieten ook de aanklachten vanwege afvalligheid tegen Behrouz Sadegh-Khanjani en vijf andere kerkleden vallen. Alle zes Christenen hebben echter nog steeds te maken met een aanklacht vanwege “belediging van Islamitische heiligheden” (d.w.z. blasfemie) in het Strafhof van Shiraz.

Mohammad Taravatrooy, advocaat voor de Christenen, vertelde de Campaign: “Noch zij, noch ik als hun advocaat, aanvaarden dergelijke aanklachten, omdat zij niets hebben gedaan wat als het beledigen van heiligheden kan worden uitgelegd, of op propaganda lijkt…. Ik denk dat de staat dergelijke zaken voornamelijk wil gebruiken als middel om godsdienstige bekeringsactiviteiten te verhinderen.”

Op 22 september 2010 bevestigde een Strafhof voor Beroep voor de noordelijke provincie van Gilan het doodvonnis en de veroordeling van voorganger Youcef Nadarkhani vanwege afvalligheid. Afvalligheid, de daad om afstand te doen van iemands godsdienst, is geen misdaad volgens de Islamitische Strafwet. In plaats daarvan baseerde de voorzittende rechter in Nadarkhani’s rechtszaak zijn oordeel op teksten van Iraanse godsdienstige geleerden.

Mohammad Ali Dadkhah, Nadarkhani’s advocaat, legde aan de Campaign uit dat afvalligheid niet als misdaad in de wetten van Iran wordt genoemd, en dat er ook geen consensus over afvalligheid in de Islamitische jurisprudentie is.

“Veel geestelijken zoals Ayatollah Ardabili zijn sceptisch wat betreft het beschouwen van afvalligheid als een misdaad‪.” Dadkhah, die er zelf van wordt beschuldigd een oprichter van de Defenders of Human Rights Center te zijn, voegde daaraan toe: “Ongeacht dat… Iran is door internationale normen gebonden en aanvaardt de basisbeginselen van de mensenrechtenwetgeving. Artikel 27 van de Weense Conventie stelt uitdrukkelijk dat geen regering vanwege binnenlandse wetten internationale verdragen naast zich neer kan leggen. Dus na zorgvuldige afweging concluderen we dat het doodvonnis voor deze persoon of voor andere personen in een dergelijke situatie niet toegestaan is.”

Artikel 18 van de International Covenant on Civil and Political Rights, waarvan Iran een verdragspartij is, waarborgt de vrijheid van een persoon om een godsdienst of geloof van zijn keuze te hebben of aan te nemen en zijn godsdienst of geloof in aanbidding, viering, gebruiken en onderwijzing te uiten. Artikel 18 vereist ook dat, niemand onderworpen wordt aan dwang die zijn vrijheid aantast om een godsdienst of geloof van zijn keuze te hebben of aan te nemen.

“De Iraanse regering weet heel goed dat haar internationale verplichtingen godsdienstige discriminatie verbieden, en de bescherming van vrijheid van godsdienst en geweten verplicht stellen,” sprak Rhodes. “Justitie moet deze recente gevangenisstraffen en doodvonnissen nietig verklaren en stoppen met het vervolgen van Protestanten en alle andere godsdienstige minderheden.”