Danial Shahri – 21 jaar, een zoon van christelijke bekeerlingen uit Isfahan, Iran – vertelt over zijn activiteiten met betrekking tot een huiskerk in Iran die uiteindelijk in april 2010 leidden tot zijn arrestatie en gevangenzetting.

Naam: Danial Shahri
Geboortedatum: 10 november 1990
Geboorteplaats: Isfahan, Iran
Beroep: student

Interviewende organisatie: Iran Human Rights Documentation Center (IHRDC)
Datum van interview: 18 oktober 2011
Interviewer: mensen van IHRDC

Deze verklaring, die 37 alinea’s omvat, is op 13 februari 2012 goedgekeurd door Danial Shahri.

Achtergrond

  1. Ik ben Danial Shahri. Ik ben op 10 november 1990 geboren in Isfahan in een christelijk gezin. Mijn ouders zijn beiden blind en hebben zich als moslims bekeerd tot het christelijke geloof. Ik was een student in Iran en actief in een huiskerk in Isfahan. Onze huiskerk werd in maart 2010 aangevallen door agenten van de inlichtingendienst en de leiders van de huiskerk werden gearresteerd. Daarna werd ik op 11 april 2011 thuis gearresteerd en beschuldigd van ‘webbeheer van de huiskerk’, ‘godslastering en publicatie van leugens’, ‘verbreiding van het evangelie’ en ‘vorming van en participatie aan een huiskerk’. Ik zat twee weken vast in de Dastgerd-gevangenis in Isfahan en werd ten slotte op borg vrijgelaten tot mijn eerst rechtszitting. Op 12 december 2010, bijna zes maanden later, heb ik Iran verlaten.

Eerdere arrestaties van christenen in Isfahan

  1. De eerste arrestaties in Isfahan vonden in 2003 plaats in mijn moederkerk, de St. Luke’s Episcopal Church. Ik was destijds uiteraard te jong voor [de autoriteiten] om in de problemen te komen. Maar in die tijd werd een groep gearresteerd in de St. Luke’s Church, onder wie mijn moeder en zus, die moesten verschijnen op het bureau van de inlichtingendienst en werden verhoord. Mijn vader, die werkte voor de Organisatie voor Sociale Voorzieningen, werd op zijn werkplek ook verhoord door de inlichtingendienst. [Tijdens het verhoor] stelden ze hem [vragen als]: Waarom gaat die man naar de kerk? Of: Is die man gedoopt of niet? Of: Waarom hebben ze die reis gemaakt?
  2. Na de arrestaties, en omdat de officiële kerken in Iran onder strenge supervisie en grote druk van de overheid staan, ging ik niet meer naar de officiële kerk, ondanks dat ons huis vlak bij de St. Luke’s Church ligt. De overheid controleert alles en staat de kerk niet toe het evangelie te verbreiden en vrijelijk diensten te vieren. Vanaf dat moment kwam een groep van onze christenen bijeen in huizen om er diensten te vieren. Een bijeenkomst van christenen bij iemand thuis wordt een ‘huisviering’ genoemd.
  3. In 2010 werd een huisviering thuis bij een vriend verstoord door inlichtingenagenten uit Isfahan. Op 28 februari 2010 gingen ze eerst naar de leiders van onze huiskerk. Toevallig was ik, omdat ze goede vrienden van ons waren, die dag bij hen thuis om hun computer te repareren, toen ongeveer 16 inlichtingenagenten in burger hun huis binnendrongen. Toen ik probeerde hen te verdedigen, sloegen ze me en vloekten ze tegen me. Ze deden me zelfs handboeien om zodat ik me er niet mee kon bemoeien. Uiteindelijk arresteerden ze het echtpaar dat leiding geeft aan onze huiskerk en voerden ze hen af.

Detentie

  1. Daarna ging ik, omdat ze twee zoons hadden, iedere dag naar hun huis zodat hun kinderen zich niet eenzaam zouden voelen. Op 11 april 2010 was ik ’s middags bij hen thuis en zat ik aan het middageten met de kinderen toen mijn zus belde. Ze klonk bang en vertelde me: ‘Danial, kom naar huis. Ze hebben een arrestatiebevel voor je!’ Ik keerde snel terug naar huis. Toen ik aanbelde, deed een van de agenten in burger die bij de arrestatie van de leiders van onze huiskerk aanwezig waren de deur voor me open en zei spottend: ‘Wel, wel, meneer Danial! Welkom, kom binnen. We zijn gekomen om ook met jou te praten.’
  2. Later vertelde mijn vader me dat ze die dag hadden aangebeld en mijn vader hadden verteld dat ze postbodes waren die een brief voor ons hadden. Toen mijn blinde vader de deur opendeed, zeiden ze ‘Ya Allah’ en drongen de woning binnen. Ze lieten het bevel voor mijn arrestatie, waarop mijn naam en ‘webbeheerder voor de huiskerk’ vermeld stonden, zien aan mijn zus, maar ze mocht het van hen niet doorlezen. Toen mijn zus, die haar pyjama aanhad, naar haar kamer ging om andere kleren aan te doen, volgden ze haar om te kijken wat ze ging doen.
  3. Toen ik thuis kwam, trof ik in mijn kamer vier agenten in burger aan van de groep van vijftien agenten over wie ik het hiervoor had. Een van hen was goedgebouwd en had een baard tot aan zijn ogen. Een van hen was klein, had een dikke buik en was voor op zijn hoofd een beetje kaal. Een van hen, die eruitzag als hun commandant, zat in een hoek en bekeek de dingen die de anderen weghaalden uit mijn kamer om mee te nemen. Hoe vaak mijn blinde ouders die niks zagen ook vroegen wat ze aan het doen waren, ze weigerden een duidelijk antwoord te geven. Ze dreven de spot met alles [wat ze tegenkwamen]. Ik studeerde op dat moment voor Konkoor (het Iraanse toelatingsexamen voor universitair onderwijs). Ze inspecteerden zelfs mijn studieboeken. Ze doorzochten [mijn spullen] zo grondig dat ze dingen vonden waarvan ik dacht dat ik ze kwijtgeraakt was. Ze namen de satelliet-tv-ontvanger en mobiele telefoons in beslag. Ze doorzochten zelfs de kamer van mijn zus, openden alle laden en haalden alles overhoop.
  4. Ten slotte zeiden ze: ‘Danial, kom met ons mee, we willen met je praten.’ Mijn ouders maakten zich grote zorgen. Ik troostte hen, liet mijn portemonnee en andere spullen thuis achter en ging met hen mee. Ze hadden door dat mijn moeder erg bezorgd was en zeiden tegen haar: als Danial meewerkt, brengen we hem binnen 24 uur thuis. Vervolgens deden ze me handboeien om en duwden ze me in een donkerblauwe Peugeot met een rode nummerplaat van de overheid. Ze lieten me plaatsnemen naast een van hen, die dik en jong was en op een lijst noteerde welke spullen ze van mij hadden meegenomen. Een van hen zat aan het stuur en reed me naar de Dastgerd-gevangenis in Isfahan.

Dastgerd-gevangenis in Isfahan

  1. Toen de auto aankwam bij de gevangenis, openden de bewakers zonder ons vragen te stellen de deur en reden we naar binnen. Daarna passeerde de auto een andere grote deur bij de ziekenafdeling van de gevangenis en gingen we een gebouw naast die deur binnen. Daar noteerden ze mijn naam en spelden die op mijn shirt en namen ze van verschillende zijden foto’s van mij. Ze namen me mee naar de bovenverdieping van het gebouw, waar ze me blinddoekten voor een dikke ijzeren schuifdeur waarop ‘Alef-Ta’ stond. Daarna leidden ze me de Alef-Ta-vleugel binnen.
  2. Ze namen me mee naar een gevangeniscel. Toen mijn blinddoek later werd verwijderd, zag ik dat de cel 2 bij 5 meter groot was. Er was een toilet, bad en waterkraan, en op de vloer lagen dekens uitgespreid. Er waren twee andere mensen in de cel. Een van hen was een waarzegger die zich voorstelde als een waarzegger en in de gevangenis Haj Aga werd genoemd. De andere persoon in de cel heette Davood en was opgepakt omdat hij piramidespelen had georganiseerd.
  3. Op maandagochtend 19 april 2011, de volgende dag, kwamen de autoriteiten naar mijn cel, deden me handboeien om en brachten me in een Peugeot naar het revolutionaire hof in Baharestan. Het revolutionaire hof zetelt normaliter in de Chahar Baghe Bala-straat, maar was tijdelijk verplaatst naar Baharestan omdat er reparaties werden uitgevoerd in het gebouw van het hof. De autoriteiten namen me mee naar de 11de afdeling van het hof, maar ik kreeg te horen dat de rechter die dag geen tijd had, waarna ik werd teruggebracht naar de gevangenis.
  4. Op dinsdag kwamen ze me ’s morgens weer halen. Ze leidden me de cel uit, blinddoekten me en brachten me nadat we een paar trappen beklommen hadden naar een kamer voor ondervraging. Op de eerste dag van de verhoren lieten ze me enkele uren alleen in dat vertrek. In de tijd van de verhoren hoorde ik de verhoren die werden afgenomen in het vertrek ernaast. Een persoon werd ondervraagd wegens een drugsgerelateerde arrestatie, een andere was opgepakt vanwege protesten tijdens Charshanbe Suri (het Iraanse ‘Vuurfeest’), en een ander was opgepakt omdat hij een studentenfeest in een tuin had bijgewoond.

De verhoren

  1. Na een paar uur wachten in het vertrek op de eerste dag waarop ik verhoord werd, stapte een inlichtingenagent binnen. Ik kon zijn gezicht niet zien, maar op de laatste dag, toen ik vrijgelaten werd, zag ik zijn gezicht wel. Hij was van gemiddelde lengte en had een breed gezicht, een stevige buik en Oost-Aziatische ogen. Zijn gelaatstrekken leken op die van Centraal-Aziaten. Ik vermoed dat hij Morteza heette.
  2. Morteza kwam binnen en ging achter mij staan. Hij had de computer van mijn zus in zijn handen. Ik zag dat het de computer van mijn zus was omdat hij, toen hij wilde inpluggen in de acculader, voor mij langs liep en ik vanonder mijn blinddoek de acculader zag en me realiseerde dat die van mijn zus was. Vervolgens liet hij me het mobieltje van mijn zus zien en vroeg of die van mijn zus was. Ik zei ja. Op het mobieltje van mijn zus stond een grappige clip die alle jonge mensen op hun mobieltje hadden. Er was een mullah in te zien die grappige dingen zei. Hij zei: ‘Wat betekent dat? Wat zijn dat voor dingen op je mobieltje?’
  3. Daarna ging Morteza weg en kwam iemand anders het vertrek binnenlopen. Hij heette Mohseni. Later herkende ik hem omdat ik hem voorheen had gezien in verband met de arrestatie van de leiders van onze huiskerk. Hij was klein, had een baard en zette een bril op wanneer hij iets wilde lezen. Toen hij de kamer binnenkwam, stelde hij vragen als hoe goed ik computers kende, hoe goed ik Engels kende. Hij gaf me opdracht mijn antwoorden op schrift te stellen – hij schreef de vraag op een stuk papier en gaf dat aan mij, waarna ik het antwoord opschreef en het papier aan hem teruggaf. Ik moest elke vraag ondertekenen en er een vingerafdruk bij plaatsen. Het papier was een verhoorformulier met daarop de officiële kop van het ministerie van Inlichtingen.
  4. Tijdens dit eerste verhoor vertelden de ondervragers me dat ik beschuldigd werd van ‘godslastering en het publiceren van leugens’. Deze beschuldiging kwam niet overeen met de beschuldiging op het arrestatiebevel dat ze mijn zuster hadden laten zien toen ik werd opgepakt. Wat de ‘godslastering’ betreft beschuldigden ze me van het schrijven van teksten op een comedy-website waarop Khomeini beledigd werd. Daarnaast beschuldigden ze me van het schrijven van vervloekingen op deze website, terwijl ik niet eens wist dat er zo’n website bestond. Op een print van de website die mijn ondervrager me liet zien, bleek de website een forum te hebben waarvan iedereen lid kon worden en waarop iedereen dingen kon schrijven.
  5. Daarna stelde Morteza me vragen over andere leden van de huiskerk. Ik zei dat ik alleen vragen over mijzelf wilde beantwoorden, geen vragen over andere mensen. Toen ik mijn antwoord opschreef en het papier aan hem teruggaf en hij het had gelezen, zei hij: Weet je waar je bent? Ik antwoordde: In de Alef-Ta-vleugel (afkorting voor ‘Ettelaat’ of ‘Inlichtingen’ in het Farsi) van de Dastgerd-gevangenis in Isfahan. Hij zei: Oké. Ik zal het je laten merken! Daarna liep hij naar buiten en kwam terug met Mohseni.
  6. Mohseni zei: Ik hoor dat je ons aan het intimideren en bedreigen bent. Wil je beroemd worden? Wil je een held worden? Vervolgens blinddoekten ze me en begonnen ze me te slaan. Mohseni stond voor me en Morteza stond achter me. Ze deelden klappen uit en trapten me. Ze zeiden oneerbiedige dingen tegen me en vervloekten me. Ik vertelde ze dat ik zou weigeren te praten zolang ze me sloegen.
  7. Daarna liepen ze allebei naar buiten en kwam Mohseni weer terug. Hij nam me mee naar een soort balkon. Ik werd geblinddoekt, maar het was een open ruimte zonder dak. Later zag ik de ruimte; het was de luchtplaats van de Alef-Ta-afdeling op de eerste verdieping van het gebouw. Het was een betegelde ruimte, hoewel er geen dak op zat. Er was een net boven gespannen zodat niemand eruit kon klimmen. Ik weet niet hoe groot de ruimte precies was. Het leek een lange gang. Mohseni zei: Jij moet met ons meewerken. Als je meewerkt, regelen we jouw zaak, beloof ik. Vervolgens zei hij: We laten niet toe dat iemand hier een held wordt. Hij herhaalde dit keer op keer. Hij zei: Als je niet praat, houden we je hier, hoeveel jaar het ook duurt. Ze brachten me daarna terug naar mijn cel.
  8. Op woensdag namen ze me mee naar de 11de afdeling van het revolutionaire hof in Baharestan, die onder leiding stond van (denk ik) de heer Yousefian [de rechter van de afdeling]. De naam van de afdeling stond op de deur, en degene die mij ondervroeg, de heer Yousefian, was een dikke, kale man met een bril die sprak met een licht zuidelijk accent. Tijdens het verhoor kreeg ik meestentijds adviezen. De ondervrager vertelde me dat ik er verstandig aan deed om mee te werken met mijn verhoorders zodat ik snel vrijgelaten zou worden. Hij zei: ‘Je bent jong en dan kun je fouten maken.’
  9. Er was niemand in het vertrek behalve de ondervrager, ikzelf en de inlichtingenagent die me naar het hof had gebracht. Hij vertelde de ondervrager af en toe iets en maakte aantekeningen. De ondervrager zei: ‘Probeer mee te werken, dan zullen wij proberen je zaak ongedaan te maken. Waarom kom je hen niet tegemoet? Ze willen je helpen.’ Daarna brachten ze me terug naar de gevangenis.
  10. Tijdens het volgende verhoren beschuldigden ze me van ‘illegale webacties’. Ons doel was een website op te zetten voor onze huiskerk. Dit plan was niet uitgevoerd. We hadden het alleen op papier gezet. Ze [wisten van het plan] door de papieren die ze hadden meegenomen uit mijn kamer.
  11. Mij werden tijdens mijn detentie vier dingen ten laste gelegd. De eerste beschuldiging was ‘illegale webacties’, waarmee werd gedoeld op het beheren van de website van de huiskerk. De tweede was ‘godslastering en het publiceren van leugens’. Daaraan werden ‘het verbreiden van het evangelie’ en ‘vorming van en participatie aan een huiskerk’ toegevoegd. Ze zeiden dat al deze dingen misdaden waren volgens de wetten van de Islamitische Republiek. Ik zei dat het onbeleefd was om niet te reageren wanneer iemand me vragen stelde over mijn christelijke geloof. Hij zei: ‘Zeg tegen ze dat ze die moeten stellen aan de priester, jij moet niet antwoorden.’ Ik zei op een keer tegen ze dat de grondwet christenen het recht gaf vieringen te houden. Morteza, die me op dat moment verhoorde, zei daarop tegen me: ‘In dit vertrek ben ik de wet. Kom niet aanzetten met wetten!’
  12. Aan het eind van de verhoren op donderdag gaf Mohseni me toestemming om kort te bellen met mijn familie om ze te laten weten waar ik was. Tot dat moment had mijn familie vier dagen lang niet geweten waar ik was. In het telefoontje, dat nog geen minuut duurde, vertelde ik mijn vader dat ik in de Alef-Ta-afdeling van de Dastgerd-gevangenis zat. Vervolgens pakte Mohseni de telefoon en zei tegen mijn vader: ‘Adviseer hem om te praten zodat we hem naar huis kunnen sturen.’
  13. Toen ik werd vrijgelaten, kwam ik erachter dat mijn familie in die vier dagen overal naar me had gezocht, maar nergens antwoord had gekregen. Behalve dat mijn ouders blind zijn, kampt mijn vader met een hartkwaal en heeft hij een angiografie-operatie ondergaan. Mijn moeder heeft suikerziekte en moet elke avond insuline inspuiten. En nu werden ze, naast hun medische aandoeningen, ook nog geplaagd door zorgen over mij.
  14. Mijn ouders belden 113, het nummer van het informatiebureau van de inlichtingendienst. Wanneer je belt, krijg je een bandje te horen waarop de instructie wordt gegeven dat je, als je iets wilt melden, bijvoorbeeld op 1 moet drukken, enzovoort. Het was hun echter niet gelukt om ergens informatie te krijgen. Daarom gingen ze persoonlijk naar het informatiebureau van de inlichtingendienst in de Hasht-Behesht-straat in Isfahan. Later huurde mijn familie zelfs een advocaat in, maar Mohseni bedreigde hen en vroeg waarom ze dat hadden gedaan. Hij insinueerde dat ze veel geld hadden om dat te kunnen doen en gaf hun te verstaan dat ze de advocaat moesten ontslaan.
  15. Tijdens de ondervragingen kwamen de agenten met het dreigement dat ze, als ik niet praatte, ook mijn zus zouden opsluiten in de gevangenis. Daarna ging ik vanwege hun dreigementen en omdat ze me niet lieten praten met mijn familie in hongerstaking. Ik dronk alleen ’s morgens en ’s avonds een glas water.
  16. Zelfs al was ik niet in hongerstaking gegaan, dan nog had ik nauwelijks iets door mijn keel kunnen krijgen. Het eten in de gevangenis was afschuwelijk. In de cel stond een kom waarin de bewakers eten voor drie mensen legden. We legden ons eten op wegwerpborden en aten het dan op. Daarna wasten we de wegwerpborden om ze opnieuw te gebruiken.
  17. We mochten maar tien minuten in de frisse lucht op vrijdag. De verhoren waren lang. Ze kwamen me ’s morgens halen en brachten me na de middag terug. Maar ik werd tijdens de verhoren niet steeds ondervraagd. Soms lieten ze me uren alleen achter in het vertrek. De verhoorkamer leek op een werkvertrek. Ik zag vanonder mijn blinddoek dat er boeken in de kamer waren.
  18. De ondervragers beweerden dat onze huiskerk een zionistische kerk was. Omdat onze huiskerk verbonden is met de doopsgezinde kerk en omdat George Bush doopsgezind is, concludeerde Mohseni dat onze kerk zionistisch was. Hij zei dat wij de Islamitische Republiek omver wilden werpen. Op zaterdag klaagden ze me aan en namen mijn vingerafdrukken af.
  19. Op zondag belde Mohseni me en zei: We hebben je zus hierheen gebracht. Als je wilt dat je zus vanmiddag naar huis kan gaan, moet je meewerken. Ik zei dat ik hem niet geloofde. Ik vroeg: Hoe moet ik weten dat u de waarheid vertelt? Daarop pakte hij mijn hand en leidde me naar een andere kamer, waar ik vanonder mijn blinddoek mijn zus op de rug zag. Maar toen ik hallo tegen haar wilde zeggen, deed Mohseni de deur dicht en bracht me weg.
  20. Die dag ging ik in zwijgstaking en zei: Ik praat niet zolang mijn zus hier is. Tijdens het verhoor die dag weigerde ik de vragen te lezen en noteerde in plaats daarvan op het papier dat ik niet bereid was om te praten zolang mijn zus hier was.
  21. Na de middag namen ze mee naar mijn zus. We zaten naast elkaar, maar mochten niet met elkaar praten. Mohseni vertelde mijn zus dat ze mij moest aanraden om te praten, en ze zei: ‘Wat hij (op mij doelend) wil.’ ’s Avonds brachten ze me naar de cel en een van de soldaten vertelde me later dat ze mijn zus om acht uur naar huis hadden gestuurd. Ik kwam er na mijn vrijlating achter dat mijn ouders die hele dag [toen mijn zus in de gevangenis was] achter de hoofddeur van de ontvangsthal van de gevangenis hadden gezeten.
  22. Tijdens mijn verblijf in de gevangenis werd ik in totaal zes of zeven keer ondervraagd. Op donderdag mocht mijn familie me bezoeken in aanwezigheid van een gevangenisbewaker. Onze ontmoeting vond plaats aan het eind van een gang die naar de Alef-Ta-afdeling leidde. Die dag vertelden inlichtingenagenten me dat er voor mij een borg van 20 miljoen riyal (circa 20.000 dollar) was vastgesteld, die voldaan kon worden bij een borgsteller.

Vrijheid

  1. Op zaterdag 24 april 2010 werd ik vrijgelaten uit de gevangenis na betaling van de borgsom. Toen ik op weg was naar de uitgang van de gevangenis, kreeg ik van inlichtingenagenten te horen dat mijn zaak open bleef en dat ik opdracht zou krijgen om te verschijnen op de rechtszitting.
  2. Behalve mijn familieleden werden nog andere leden van de huiskerk ondervraagd door agenten van de inlichtingendienst. Ze ondervroegen een van de leden samen met zijn moeder en vader. Verder waarschuwden ze de vader van een van de leden om ‘zich te bekommeren’ om zijn kind.
  3. Na een tijdje kreeg ik een telefoontje van de inlichtingendienst met de mededeling dat ik mijn computer kon komen halen. Toen ik de computer ging halen, zag ik dat de harddisk er niet meer in zat. Ze vertelden me dat de rechter de harddisk in beslag had genomen. Verder gaven ze alleen de laptop en het mobieltje van mijn zus terug. Op 12 december 2010, ongeveer zes maanden na deze gebeurtenissen, verliet ik Iran.