20 juni 2012 – Het regime in Iran wordt opgeroepen om de godsdienstvrijheid te garanderen en een eind te maken aan de discriminatie van religieuze minderheden en het gebruik van de doodstraf voor voormalige moslims die tot een ander geloof zijn overgaan.

Het Europees Parlement heeft op 14 juni een resolutie aangenomen waarin het regime in Teheran wordt opgeroepen om alle vormen van discriminatie van etnische en religieuze minderheden te elimineren.

In de resolutie wordt erop gewezen dat de huidige mensenrechtensituatie in Iran wordt gekenmerkt door het systematisch schenden van de grondrechten en dat minderheden in Iran gediscrimineerd en lastig gevallen worden vanwege hun etnische of religieuze achtergrond.

Het Europees Parlement sprak zijn bezorgdheid uit over het feit dat etnische minderheden, zoals Azerbeidjanen, Arabieren, Koerden en Baluchi’s, op grote schaal worden blootgesteld aan het schenden van hun mensen- en burgerrechten, inclusief het recht op vrije vergadering, vrije vereniging en vrije meningsuiting.

De resolutie vermeldt ook dat er in Iran op dit moment leden van de minderheid Ahwazi-Arabieren terecht staan, nadat ze wegens hun activiteiten voor deze minderheid bijna een jaar zonder aanklacht in hechtenis hebben gezeten. Er bestaat gegronde vrees dat zij geen eerlijk proces krijgen en gemarteld of anderszins mishandeld worden. Iran wordt opgeroepen om alle activisten, die wegens hun vreedzame inzet voor de rechten van minderheden gevangen zitten, vrij te laten.

Bovendien wordt aan de Iraanse autoriteiten gevraagd om de godsdienstvrijheid te garanderen en om een eind te maken aan de discriminatie en intimidatie van religieuze minderheden, zoals niet-sjiitische moslims, Assyriërs en andere christelijke groeperingen, het systematisch vervolgen van de bahá’í minderheid en uitspreken van de doodstraf tegen voormalige moslims die tot een ander geloof zijn overgaan.

Het Europees Parlement veroordeelt in de resolutie nadrukkelijk het veelvuldig toepassen van de doodstraf in Iran en roept de Iraanse regering op om, in afwachting van het afschaffen van de doodstraf, een moratorium uit te spreken op executies, in overeenstemming met de resoluties 62/149 en 63/138 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het regime wordt gevraagd om een verbod op de executie van jongeren en alle in behandeling zijnde doodvonnissen voor jongeren om te zetten.