27 april 2014- Het is geen geheim dat de persoonlijke aanvallen van bepaalde Iraanse functionarissen en media in de aanloop naar de 25ste zitting van VN-Mensenrechtenraad in maart 2014 nieuwe hoogten, of beter gezegd diepten, bereikten.

Mensen vragen me geregeld of deze aanvallen, waaronder grove beledigingen en lasterlijke opmerkingen, invloed hebben op mij of mijn werk. Mijn antwoord is dat ik deze houding teleurstellend vind, maar dat ik het afleidende karakter ervan verontrustender vind.

De presentatie van mijn rapporten en de interactieve dialoog over de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek die plaatsvindt tussen leden van de Mensenrechtenraad, vormt een gelegenheid voor alle betrokkenen om dringende kwesties en gevallen van mishandeling te bespreken. Beledigingen en opruiende uitlatingen dienen slechts om de aandacht af te leiden van deze gelegenheid en vertragen de hoognodige oplossingen die gevonden moeten worden voor de meest kwetsbaren in de Iraanse samenleving, die vaak voortvloeien uit direct en open  overleg.

Bovendien vallen de aanvallen tegen mij en andere VN-functionarissen in het niet vergeleken met de aanvallen die vaak worden gerapporteerd door Iraniërs die hun fundamentele rechten van vrije meningsuiting, geloof, vergadering en vereniging uitoefenen.

Aan het eind van elke werkdag kan ik mijn computer uitzetten en mijn telefoon uitschakelen. Verdedigers van mensenrechten en mensen die in Iran afwijkende meningen uiten hebben deze luxe niet. Individuen die dingen verkondigen die niet overeenkomen met de officieel goedgekeurde visie worden naar verluidt veroordeeld tot gevangenisstraffen voor vaag gedefinieerde en overdreven ruim geformuleerde ‘misdaden’ als ‘propaganda tegen het systeem’, ‘handelen tegen de nationale veiligheid’ of ‘verspreiding van valse informatie’. In sommige gevallen worden ze ter dood veroordeeld voor mofsed fil-arz (verloedering op aarde) of moharebeh (vertaald als vijandschap tegen God of de bevolking bedreigen met een wapen om schrik aan te jagen).

Zoals ik in mijn laatste rapport aan de Mensenrechtenraad heb gedocumenteerd, zijn er in Iran ongeveer 900 politieke gevangenen, van wie er veel vastzitten voor het uiten van dezelfde internationaal beschermde vormen van kritiek waarvan ik melding maak in mijn rapport. De gestrafte individuen komen uit allerlei etnische en religieuze gemeenschappen, seksen, geografische regio’s en sociaaleconomische achtergronden. En honderden anderen die niet gevangenzitten, worden lastig gevallen en vervolgd voor niet-gewelddadige vormen van oppositie.

Dus wanneer mensen me vragen hoe ik me voel wanneer functionarissen mij of de secretaris-generaal aanvallen, kan ik alleen antwoorden: ik ben verre van een slachtoffer. De echte slachtoffers van deze persoonlijke aanvallen zijn de mensen die bang zijn om hun mening kenbaar te maken, mensen wier grieven genegeerd worden en mensen die in stilte wachten op een remedie.

Bron: shaheedonrian.org