22 augustus 2015 –  Mostapha Naderi zat meer dan tien jaar in politieke detentie in Iran. Hij vertelt over de wreedheden die de gevangenen in de kerkers van het regime in Teheran zijn aangedaan, en over het bloedbad  van 1988, waarbij duizenden gevangenen zijn gedood.

Elk jaar in augustus herdenken mensenrechtenactivisten en Iraanse ballingen de slachtoffers van het gevangenisbloedbad in Iran, waarvan in 1988 duizenden politieke gevangenen het slachtoffer werden. De voormalige politieke gevangene Mostapha Naderi (foto) werd 10 jaar lang gekweld in de kerkers van het fundamentalistische regime in Iran. Hij overleefde het gevangenisbloedbad van 1988 alleen omdat het regime in Teheran door massale internationale druk gedwongen werd te stoppen met de massa-executies.

Mostapha Naderi werd vervolgens doodziek uit de gevangenis ontslagen en kon door de inspanningen van internationale hulporganisaties in het buitenland medische behandeling krijgen. Hij lijdt nog steeds aan de fysieke en psychologische gevolgen van marteling. Hier is zijn schokkende verslag:
Ik werd in 1981 in Teheran gearresteerd en naar de Evin gevangenis gebracht, alleen omdat ik kranten had verkocht van een oppositie groepering die campagne voerde tegen het fundamentalisme. Ik was 17 jaar.

Ik werd geblinddoekt naar een verhoorkamer gebracht, waar ze me op mijn buik liggend op een bank vastbonden. Ze trokken mijn sokken uit en stopten die in mijn mond. Toen bogen ze mijn onderbenen omhoog en bonden die samen met mijn dijen. Daarna begonnen ze me met kabeltouw te slaan. Dat was erg pijnlijk en mijn ogen en hoofd gingen ook pijn doen.
Toen maakten ze me los en bevalen me te lopen, zodat de zwellingen afnamen en ze me verder konden slaan. Dat gebeurde meerdere malen. Gelijktijdig werden zes of zeven andere gevangenen ondervraagd. In een gang  van ongeveer 100 meter lang zaten vele anderen met bloedende voeten. Van sommigen hadden ze de schouders, handen of benen gebroken.
Een paar dagen later werd ik weer naar een verhoorkamer gebracht. Ik werd onderworpen aan de “Ghapani” -foltering. Hierbij werden mijn handen kruiselings op de rug gebonden. Op die manier werd ik 12 uur aan het plafond opgehangen, waarbij onder de ergste pijn mijn schouder ontwricht raakte.
Tegelijkertijd kon ik zien hoe een jonge vrouw, vastgebonden aan een bank, werd geslagen. Ze werd urenlang zonder onderbreking geslagen. Ze werd letterlijk vermorzeld, haar vlees liet los van haar lichaam, samen met haar kleding. Op de vloer lag een grote plas bloed. Ze stierf onder marteling.
Toen ik van het plafond werd losgemaakt, waren mijn schouders blauw en kon ik mijn armen niet bewegen. Een maand lang werd ik op deze verdieping ondervraagd en geslagen. Ik had nierbloedingen. Een gevangen vrouw was zodanig geslagen dat haar benen onder de knieën helemaal zwart waren geworden.

Op een dag brachten ze me naar een kamer en vertelden dat ik ter dood was veroordeeld. Ik werd vervolgens met vier andere gevangenen in een cel opgesloten. We kregen te horen dat we dezelfde avond  geëxecuteerd zouden worden. We werden geblinddoekt en kregen niets meer te eten. Op dat moment dacht ik veel aan mijn familie en het leed dat hen door mijn executie zou worden aangedaan.
Om ongeveer drie uur ‘s nachts namen zij ons allen in een auto mee naar een onbekende locatie. Ze bonden onze handen op de rug en zetten ons voor een muur. Het was een koude nacht. Ik hoorde hoe de wapens werden geladen en vervolgens werden afgevuurd. Het was alsof ik van grote hoogte van een klif naar beneden viel. Ik had geen controle over mijn lichaam, kon niet meer staan en viel op de grond. Toen hoorde ik de mannen van het vuurpeloton ons uitlachen. We waren niet dood. Het was een nep-executie, een wrede geestelijke marteling.
Ze brachten ons terug naar de gevangenis en deden onze blinddoeken af. We keken elkaar aan. Het trauma dat we hadden meegemaakt had niet alleen mentale, maar ook fysieke gevolgen voor ons. Een van ons kreeg ernstige problemen met het gezichtsvermogen. Een andere raakte constant bewusteloos; hij had huiduitslag over zijn hele lichaam. Een ander kreeg een maagzweer. Ik had uitslag op mijn lichaam en gezicht en dat heb ik nu nog steeds. Toen ik jaren later in het buitenland bij een arts was, zei die tegen mij dat deze reactie te wijten was aan de extreem hoge psychische belasting tijdens de gesimuleerde executie.
Zes maanden na de nep-executie werd ik geblinddoekt voor de rechtbank geleid. Bij een snelrecht procedure  werd de aanklacht in slechts vijf minuten voorgelezen. Ze vroegen me of ik schuldig zou pleiten. Toen ik dat weigerde, werd ik in elkaar geslagen en meegenomen naar een andere vleugel van de Evin gevangenis. Daar werd ik met 110 andere gevangenen opgesloten in een cel van 30 vierkante meter. Er was absoluut geen ruimte om te bewegen. Velen van ons waren gewond of ziek door de martelingen. We vormden drie groepen om de ruimte te verdelen. Afwisselend moest een groep staan, de tweede kon op de vloer zitten en de derde liggend op de celvloer slapen. We konden slechts drie keer per dag naar het toilet. 110 gevangenen moesten zich binnen 30 minuten wassen.
Een paar maanden later werd ik overgeplaatst naar de Ghezel-Hessar gevangenis in de stad Karaj, in de buurt van Teheran. Daar moesten wij tot fundamentalist worden “getransformeerd”. Toen ik weigerde werd ik als straf opgesloten in de kelder van de gevangenis, waar nog 65 andere gevangenen in een afgesloten ruimte zaten opgesloten. Er was geen licht en we moesten hongeren tot ieder van ons flauwgevallen was van de honger. Als we op de grond vielen of tegen de bewakers zeiden dat we honger hadden werden we uit de kelder gesleept en geslagen.
Na twee en een halve maand werd ik overgebracht naar de Gohardasht gevangenis in Karaj. Daar zat ik totaal vijf jaar in eenzame opsluiting. Ik zat in een cel van niet meer dan 2 bij 1,5 meter. Deze cel mocht ik niet te verlaten, er was geen luchtplaats, geen contact met de buitenwereld, geen boeken, geen mogelijkheid om brieven te schrijven of te ontvangen, geen klok.
Hier heb ik geprobeerd om mezelf bezig te houden door steeds weer aan mijn verleden te denken, te proberen alle details en namen te onthouden. In de eerste vijf, zes maanden slaagde ik daar ook in. Ik herinnerde me de mensen en de namen en kon me daarbij hun gezichten voorstellen. Maar stukje bij beetje verloor ik mijn geheugen, ik vergat steeds meer gebeurtenissen en namen, ik kon de gezichten niet meer voor de geest halen. Geleidelijk vergat ik steeds meer woorden en verloor ieder tijdsgevoel. Het werd moeilijk voor me om te denken, ik kon op veel woorden niet meer komen. Ik stond op het punt om mijn verstand te verliezen en werd ernstig ziek.
Ik hoorde vaak de gevangenen in de andere isoleercellen schreeuwen. Een van hen was een 16-jarige jongen die door de bewakers seksueel was misbruikt en verkracht. Hij werd later geëxecuteerd.
Toen ik na jaren van eenzame opsluiting werd teruggeplaatst naar de Evin gevangenis in Teheran was het moeilijk voor mij om met andere gevangenen samen te zijn. Van ieder geluid kreeg ik zware hoofdpijn.
Daar, in de Evin gevangenis, was ik getuige van de moordpartij op politieke gevangenen, die in augustus 1988 begon en meerdere maanden doorging. Destijds besloot het regime om zich te ontdoen van de politieke gevangenen die niet bereid waren om zich fundamentalistisch te laten “transformeren” en samen te werken met het regime om andere dissidenten te vervolgen. In Iran werden binnen een paar maanden ongeveer 30.000 politieke gevangenen geëxecuteerd. Velen van hen werden begraven in massagraven. Ik ervoer in de Evin gevangenis hoeveel gevangenen geleidelijk aan “verdwenen”, veel cellen en vleugels waren eind 1988 helemaal leeg. De weinige andere gevangenen die nog over gebleven waren en ik wisten dat het nog slechts een kwestie van tijd was voordat wij aan de beurt waren.


Op de Khavaran begraafplaats van Teheran zijn veel van vermoorde politieke gevangenen begraven in naamloze massagraven.
Plotseling stopten de moorden. We hadden het overleefd. We konden dat eerst niet verklaren, en geloofden in een wonder. We hoorden later dat deze massa-executies in het buitenland bekend waren geworden en dat mensenrechtenorganisaties een grote campagne hadden gelanceerd. Vanuit verschillende kanten, ook door regeringen en parlementen, werd er zo’n enorme druk op het regime van de mullahs uitgeoefend dat het regime uit eigen politiek belang toen met het moorden stopte. Aan deze hulpactie heb ik dus mijn leven te danken.
In 1993 werd ik vrijgelaten omdat mijn gezondheid zo verslechterd was dat de gevangenisautoriteiten ervan uitgingen dat ik spoedig dood zou zijn. Daarna kon ik met de hulp van de internationale hulporganisaties uit Iran vertrekken en kreeg ik in het buitenland  de medische behandeling waardoor ik kon overleven. Daardoor werd mij een nieuw leven gegeven. Ik ben allen die deelgenomen hebben aan de campagne om mijn leven te redden eeuwig dankbaar.