22 sep 2016 – In Genève verklaarden mensenrechtenorganisaties met een consultatieve status bij de VN dat verschillende mensenrechtendeskundigen de executies van 1988 hebben omschreven als buitengerechtelijke en willekeurige executies en misdaden tegen de menselijkheid. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap, om de verantwoordelijken voor het gerecht te brengen.
Tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties in Genève hebben mensenrechtenorganisaties met consultatieve status bij de Verenigde Naties opgeroepen tot een internationaal onderzoek naar het gevangenisbloedbad van 1988 in Iran. De mensenrechtenorganisaties die zich voor de Verenigde Naties inzetten voor de mensenrechten in Iran zijn onder meer France Libertés, de stichting van de voormalige Franse First lady Danielle Mitterrand, en de beweging tegen racisme en voor vriendschap tussen de volkeren MRAP.
Het gevangenisbloedbad van 1988 is een van de dieptepunten van de wrede vervolging van dissidenten en oppositieleden door het regime in Teheran. In het najaar van 1988 vonden er in de gevangenissen van Iran systematisch massa-executies van politieke gevangenen plaats. Volgens schattingen waren bij deze door de staat georganiseerde massamoord zo’n 30.000 mensen het slachtoffer.
In hun verklaring voor de Mensenrechtenraad van de VN hebben de mensenrechtenorganisaties opgeroepen tot een officiële erkenning van de massamoord van 1988 als misdaad tegen de menselijkheid, zodat de verantwoordelijken voor de massa-executies in het kader van het internationaal recht strafrechtelijk ter verantwoording kunnen worden geroepen.
Veel hooggeplaatste vertegenwoordigers van het huidige regime in Iran, van de regering tot de rechterlijke macht en de veiligheidsdienst, waren rechtstreeks betrokken bij het bloedbad. Dit geldt ook voor Mostafa Pour-Mohammadi, de huidige procureur-generaal van de regering Rohani. Zijn deelname aan de zogenaamde. “Doodscommissies”, die in de zomer van 1988 duizenden doodvonnissen velden, werd onlangs bewezen door een recent ontdekte bandopname uit 1988.
In de verklaring van de mensenrechtenorganisaties wordt opgemerkt dat de bekende Britse mensenrechtenadvocaat Geoffrey Robertson al in 2010 een gedetailleerd, van documenten voorzien, verslag over de massa-executies heeft gepubliceerd. Daarin verklaarde hij duidelijk dat deze moorden een misdaad tegen de menselijkheid waren en als genocide kunnen worden beschouwd. Robertson heeft toen al gewaarschuwd dat de passiviteit en de onverschilligheid van de internationale gemeenschap tegenover deze misdaad het Iraanse regime de vrije hand zal geven om het internationaal recht te blijven negeren en de mensenrechten te schenden.
In het verslag staat o.a: “De massamoorden in de gevangenissen van Iran dienen wegens de opzettelijke, politieke, juridische, en door vertegenwoordigers van de staat geplande wreedheid nog scherper te veroordeeld te worden dan vergelijkbare zaken. De twee leiders, die het bloedbad van 1988 verordenden en lieten uitvoeren, Khamenei en Rafsanjani, zijn heden de Opperste Leider en de voorzitter van de Beoordelingsraad; de rechters van de doodscommissies bekleden nog steeds posities binnen de rechterlijke macht. Zij verdienen het om voor een internationaal gerechtshof gebracht te worden; alleen de VN-Veiligheidsraad kan zoiets bewerkstelligen.”
In Genève verklaarden de mensenrechtenorganisaties verder dat verschillende mensenrechtendeskundigen de executies van 1988 hebben omschreven als buitengerechtelijke en willekeurige executies en misdaden tegen de menselijkheid Het is dan ook de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap, vertegenwoordigd door de Raad voor de mensenrechten en de Veiligheidsraad, om zich om deze kwestie te bekommeren en de daders te berechten. De zaak is des te dringender omdat het bloedbad niet in 1988 geëindigd is, maar nog steeds doorgaat; de executie van 25 soennieten op 2 augustus 2016 Iran is voorlopig het meest recente voorbeeld.
De mensenrechtenorganisaties hebben de Hoge Commissaris voor de mensenrechten, de Mensenrechtenraad en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanbevolen om het bloedbad op de agenda te zetten als eerste stap naar de oprichting van een internationale commissie om deze misdaad te onderzoeken en de zaak naar de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties door te verwijzen