(Beiroet) – De Iraanse autoriteiten moeten terughoudender zijn in het gebruik van excessief geweld, de sterfgevallen bij de huidige protesten in het land onderzoeken en discutabele restricties op de toegang tot internet terugtrekken, stelt Human Rights Watch.

Tot dusver hebben de officiële zendkanalen van de Islamitische Republiek (IRIB) bevestigd dat er tijdens de protesten en de schermutselingen met de strijdkrachten in de laatste 5 dagen minimaal 21 doden zijn gevallen, inclusief twee veiligheidsagenten. De demonstraties begonnen op 29 december in Masshad en verspreidden zich naar meer dan 12 steden in Iran.

“Het stijgend aantal doden is slecht nieuws voor Iraniërs die zich op straat wagen om hun grieven te uiten”, zei Sarah Leah Whitson, directeur van Human Rights Watch in het Midden Oosten. “ De autoriteiten zouden in plaats van nauw verholen bedreigingen tegen demonstranten beter die sterfgevallen kunnen onderzoeken, zorgen voor de rechten van de gedetineerden, en garanderen dat mensen vrij en vreedzaam kunnen protesteren.”

Op 2 januari bevestigde IRIB de dood van negen mensen onder wie twee veiligheidsofficiers bij protesten en botsingen die plaatsvonden op de vorige dag in de provincie Isfahan. Eerder sprak IRIB van tien doden op 31 december 2017. De autoriteiten hebben ook de dood van twee mensen in Dorood in de provincie Lorestan op 30 december 2017 bevestigd.

De politie heeft de arrestatie van meer dan 550 mensen in de provincies Teheran, Razavi Khorasan en Markazi  bevestigd. Inlichtingsautoriteiten hebben ook een aantal activisten gearresteerd tijdens de laatste paar dagen.

Beelden op sociale media en media rapportages van de Staat melden dat in verscheidene steden er botsingen waren tussen demonstranten en politie en dat publiek eigendom beschadigd raakte. Ook een aantal video’s wordt wijd verspreid op Farsi sprekende kanalen met beelden van autoriteiten die dodelijke wapens gebruiken tegen demonstranten, maar Human RIghts Watch heeft dit niet kunnen bevestigen.

Op 1 januari bevestigde Mashahalh Nemati, gouverneur van Dorood, een stad in de provincie Lorestan, de dood van vier inwoners tijdens botsingen daar op 29 en 30 december. Hij beschreef ook een incident op 30 december waarin hij zei dat een 12 jarige jongen en zijn vader gedood werden toen een brandweerwagen die door demonstranten was ingenomen, hun auto raakte. Hij meldde dat de oproerkraaiers de wagen later lieten staan.

Op diezelfde dag vertelde Hedayatollah Khademi, parlementariër uit Izeh in de provincie Khuzistan, aan het ILNA persagentschap (het Iraanse Arbeids nieuwsagentschap) dat er twee mensen gestorven waren bij de “onrust” in de stad op 31 december , maar dat hij de oorzaak van hun dood niet kon bevestigen. Khademi  wees ook de beschuldiging op sociale media dat mensen regeringsgebouwen hadden bezet, van de hand.

Social media accounts vertelden dat de politie Masoud Kiani Ghale Sardi beschoot en doodde, een demonstrant in Izeh. Human Rights Watch heeft dit niet kunnen bevestigen.

Saeed Shahrokhi, politiek afgevaardigde van de gouverneur van de provincie Hamedan, vertelde aan IRIB dat er drie demonstranten waren gedood in de stad Tuyserkan.

Op 29 december kondigde Hassan Heidari, onderofficier van Justitie in de stad Masshad, aan, dat er 52 mensen waren gearresteerd wegens “beschadiging van publiek eigendom”. De krant Shargh, dichtbij hervormers in Iran, rapporteerde dat autoriteiten 200 mensen hadden gearresteerd in Teheran en 100 in Arak in de provincie Marakzai op 30 december. Op 2 januari bevestigde Ali Asghar Naserbakht, politiek gezant van het gouverneursbureau in Teheran, de arrestatie van 200 mensen in Teheran op 30 december, eraan toevoegend dat 150 mensen waren gearresteerd op 31 december en nóg eens 100 op 1 januari.

Op 30 december meldde Hrana nieuwsagentschap, dat gerund wordt door mensenrechten activisten, dat autoriteiten van het IRGC inlichtingenbureau Faeze Abdipour, Kasra Nouri, Mohammad Sharifi Moghadam, ZafarAli Moghimi en Mohammadreza Darvish had gearresteerd en hen alle vier naar de Evin gevangenis heeft overgebracht. Didt zijn allemaal locale activisten van de Gonabadi Darvish gemeenschap,dit is een Soefistische religieuze stroming die veel geleden heeft onder discriminatie door de overheid.

Op 1 januari rapporteerde de Gilde Vereniging voor universiteitsstudenten dat vier leden van zijn raad, die hadden deelgenomen aan een ontmoeting met het hoofd van de Universiteit van Teheran om te onderhandelen over de vrijlating van studenten die waren gearresteerd bij een protest op 31 december, opeens waren vastgezet.

Op 30 december gebood Minister van Communicatie Azarei Jahromi Telegram en Twitter om nieuws kanalen te sluiten die, zo zei hij, materiaal distribueerden die geweld ontstak. Een paar uur later kondigde Pavel Durov, de CEO van Telegram, aan dat Telegram het Amad nieuwskanaal had opgeschort omdat dit onderschrijvers zou hebben geïnstrueerd om Molotov cocktails te gebruiken tegen de politie. En ook: een paar uur later kwam het IRIB agentschap met de mededeling dat de autoriteiten het populaire social media netwerk Instagram tijdelijk zou blokkeren alsmede de populairste Iraanse berichtenapplicatie Telegram.

In 2009 onderdrukten de Iraanse autoriteiten op gewelddadige wijze demonstranten die de straat opgingen om te protesteren tegen de uitslag van de presidentsverkiezing; dit resulteerde in dozijnen doden in de straten en in gevangenissen. De Iraanse autoriteiten arresteerden toen ook honderden activisten en veroordeelde hen tot lange gevangenisstraffen na oneerlijke rechtszittingen.

Iraanse autoriteiten hebben een verantwoordelijkheid, niet alleen om publieke veiligheid zeker te stellen, maar ook om het recht tot vreedzame vergadering en tot vrije toegang tot informatie te verzekeren, aldus Human Rights Watch.

“Blokkering van de populaire mobiele applicaties Telegram en Instagram is weer een overdreven antwoord op mensen die grieven uiten tegen systematische corruptie en onderdrukking”, zegt Whitson. “Iraanse autoriteiten zouden hun verslaving aan onderdrukking moeten veranderen en mensen toestaan te spreken en te demonstreren.”

Bron