29 maart 2018 – Vahid Tizfahm, samen met Mahvash Sabet, Behrooz Tavakkoli, Fariba Kamalabadi, Saeid Rezaie, Jamaloddin Khanjani, en Afif Naeimi, waren leden van de groep die “Yaran-e-Iran” genoemd werd, de groep regelde de zaken voor de Bahai minderheid. Een dag voor het begin van Nowruz 1397 werd Vahid Tizfahm vrijgelaten uit de gevangenis om het nieuwe jaar bij zijn familie door te brengen. Hij was het laatste lid van de groep Yaran, die werd vrijgelaten.
Op 5 maart 2008 werd Mahvash Sabet gearresteerd, toen hij op weg was naar Mashad. De andere zes leden van de groep werden aangehouden door veiligheidsagenten op 14 mei 2208 om 7 uur ’s morgens en overgebracht naar de Evin gevangenis. Ze werden wekenlang in afzondering gehouden en kregen geen juridische bijstand voor meer dan een jaar.
Na zijn arrestatie en voor zijn berechting werd Vahid Tizfahmvoor twee jaar opgesloten in de Evin gevangenis opgesloten. 112 dagen daarvan in eenzame opsluiting, dat waren voor hem de meest moeilijke 4 maanden van zijn leven. De rest van zijn tijd bracht hij door in een ruimte met vijf andere Bahai ’s.
Zijn proces werd gevoerd op 7 augustus 2010, in afdeling 28 van het Revolutionaire Gerechtshof, voorgezeten door rechter Moghiseh, die hem veroordeelde tot 20 jaar gevangenschap. Tizfahm werd veroordeeld op de aanklacht van “het bevorderen van het Bahai geloof”, “spionage voor Israël” en “oproepen tot verzet tegen het regiem”. Dit zijn gebruikelijke aanklachten tegen Bahai ‘s.
In november 2015 werd Tizfahm’s straf, in overeenstemming met de “Nieuwe Islamitische Strafwet”, teruggebracht tot tien jaar. Volgens het wetsartikel wordt, als de betrokkene wordt aangeklaagd voor meerdere vergrijpen, de maximum straf toegepast.
Na deze strafvermindering werd Tizfahm overgebracht naar de Rajai-Shahr gevangenis, waar hij bleef tot zijn vrijlating. Rajai-Shahr ligt in de provincie Alborz, het was in die tijd een gevangenis met maximale beveiliging, een plaats voor “gevaarlijke” personen. Volgens het Iraanse departement voor “Gevangenissen, Veiligheid en Correctieve Regelingen”, zich baserend op de scheiding van misdadigers, was de overplaatsing naar Rajai-Shahr niet volgens de wet.
Volgens Tizfahm staat de Evin gevangenis bekend als de zwarte vlek van het Iraanse gevangeniswezen. Gedurende de eerste twee maanden van zijn gevangenschap werd hij iedere dag verhoord, de volgende twee maanden om de paar dagen door agenten van het Ministerie van Veiligheid.
Bij deze verhoren, die gepaard gingen met beledigingen, vernederingen en het gebruikelijke fysieke geweld, werd Tizfahm onder druk gezet om de vragen van de agenten te beantwoorden op de manier zoals zij wilden. We probeerden dit te weerstaan en op een onafhankelijke manier te antwoorden, zegt Tizfahm. We werden geconfronteerd met beperkingen, zoals zeer gelimiteerd familiebezoek en nauwelijks toegang tot boeken en andere lectuur. Terwijl wij helemaal geen misdaad hadden begaan. Verschil van inzicht of onbegrip, een politiek standpunt over de kwestie met de Bahai en het veiligheidsrisico die deze gemeenschap zou kunnen opleveren waren de eigenlijke redenen voor onze arrestatie. Maar altijd zal ik me de beperkingen op “het luchten” gedurende deze periode blijven herinneren.
Toen hij in eenzame opsluiting zat en later toen hij zijn cel deelde met de andere Bahai leiders, kreeg hij geen tijd om te luchten, dat maakte zijn insluiting nog moeilijker. De ruimte voor het luchten was slechts 20 vierkante meter groot en overdekt, zij mochten er slecht drie uur, twee- tot driemaal per week, verblijven. Alle zeven Bahai leiders van de Yaran deelden deze ervaring. Allen die in het blok 209 van de Evin gevangenis hebben gezeten, kregen meer of minder te maken met deze beperkingen en de vernederende behandeling van cipiers en verzorgers. Natuurlijk deden deze hun plicht, belediging, vernedering en fysiek geweld maken nu eenmaal deel uit van het proces van detentie en verhoor.
Van zijn ontmoetingen met de ondervragers blijft het gedrag van één van hen in Tizfahm’s geheugen gegrift, zo erg dat het hem een psychologische inzinking opleverde. “Ik stond onder druk door de verhoren en kon er op geen manier uitkomen. Hij noemde mij altijd de “zoon van de gehangene””. (In 1982 toen Tizfahm nog maar negen was werd Tizfahm’s vader, Agahollah Tizfahm, door het regiem terechtgesteld om zijn Bahai geloof). ”Dit veroorzaakte bij mij een verschrikkelijk gevoel, het putte mij uit. Voor mij is mijn vader niet “terechtgesteld’, hij is een martelaar, die zijn leven gaf voor zijn geloof, voor Iran en voor ons allen.”
Toe Vahid Tizfahm werd aangehouden was zijn eigen zoon acht jaar. “Weer herhaalde de geschiedenis zich bij mijn arrestatie, Maar mijn vaders martelaarschap en executie hadden bij mij geen wrok tegen hen die daarvoor verantwoordelijk waren, doen ontstaan. Ik had een gelofte afgelegd om wrok en haat, die toch begrijpelijk zouden zijn, in te ruilen voor liefde en toewijding aan mijn land. Volgens mij waren zij, die verantwoordelijk waren voor mijn vaders martelaarschap, onbekend met de Bahai. Dus de reden was onbegrip. Daarom probeerde ik voor de maatschappij de zichtbaarheid van de Bahai te vergroten. Ik liet de verantwoordelijken over aan God en koos de weg van het constructieve verzet. Ik wilde in Iran blijven en daar leven en met de hulp van landgenoten hun kennis van en bewustwording over hun rechten vergroten, maar ook op de rechten van minderheden ingaan. ”
Niettegenstaande zijn negatieve ervaringen in zijn tienjarige gevangenschap heeft Tizfahm ook een aantal positieve ervaringen. Op een dag toen hij in de in de Algemene Ruimte van de Rajai-Shahr gevangenis was, kwam er een man, die veroordeeld was wegens ontvoering, naar hem toe en zei dat de Bahai nooit naar die gevangenis hadden moeten worden gestuurd. Hij zei: “Dit is de afvalbak van de maatschappij en zelfs als je in de afval zoekt vind je nog wel eens een schat. Hij zei: “Jullie zijn allemaal juwelen, die hierin zijn gegooid.” Ik weet dat hij geen ontwikkelde man was, maar hij had een goed inzicht in onze situatie.”
Maar de beste en meest blijvende ervaring voor Tizfahm was de tijd die hij doorbracht in de afdeling van Rajai-Shahr, die bestemd was voor politieke gevangenen en gewetensbezwaarden. Tizfahm en zijn collega’s werden daarnaar overgebracht en moesten samenleven met een deel van Irans “gewone” maatschappij. “Dit was voor ons de gelegenheid, zeker na de gebeurtenissen in 2009, om onze gevangenschap te delen met journalisten, politieke activisten, principiële dienstweigeraars, religieuze bekeerlingen en activisten; zeer intelligente, hoogopgeleide en scherpzinnige personen. Dit samengaan maakte het voor hen mogelijk om kennis te maken met de Bahai gemeenschap en ons geloof. Ons verbond met deze vrienden was voor ons een zegen. Zelfs als landgenoten, die toch in dezelfde maatschappij leven als wij, hadden zij geen idee van de Bahai gemeenschap. Wij konden nu tenminste er hen enigszins vertrouwd mee maken en we leerden hen ook beter kennen. Dit was het beste wat ons in onze jaren van gevangenschap is overkomen.”
Tizfahm vertelt nu dat de Bahai gemeenschap, gedurende zijn bestaan, onrecht is aangedaan door de verschillende Iraanse regeringen, maar sedert de Islamitische Revolutie in 1979 is de onderdrukking “systematisch” geworden. Arrestaties, gevangenschap en executies van Bahai werden gemeengoed onder het opkomende regiem. Over de jaren: “(Geen) toegang tot de universiteiten, geen toegang tot werken in overheidsinstellingen en inbeslagneming van bezit, economische beperkingen en enorme moeilijkheden met de scholing van hun kinderen dwongen een deel van de Bahai om te emigreren. Het was een moeilijke periode voor hen die in Iran bleven. Iedere Bahai familie is onderdrukt en heeft zijn rechten op vele gebieden verloren. ”
Het is Tizfahm’s overtuiging dat als de autoriteiten in de Islamitische Republiek de rechten van Irans etnische en religieuze minderheden met meer toegeeflijkheid zouden bekijken, er een betere toekomst voor Iran en de Iraniërs zou gloren. “Mijn opdracht is de religieuze minderheden en de Iraanse maatschappij te verenigen en me inzetten voor hun burgerrechten. Als we op een dag zo ver komen dat de Bahai gemeenschap kan genieten van zijn burgerrechten, dan zullen Iraniërs, die andere ideeën hebben ook hun burgerrechten verkrijgen. Dat is niet onmogelijk. De maatschappij heeft verandering nodig. Er moet een andere zienswijze komen van de overheid t.a.v. minderheden. We moeten ernaar streven om burgerrechten voor en ieder te verkrijgen. ”
“Mijn groeten en gelukwensen aan alle Iraanse burgers en geliefde Iraniërs voor Nowruz 1397. Ik ben gelukkig dit jaar, na tien jaar gevangenschap, weer bij mijn familie, landgenoten en medebroeders. Als een Bahai wens ik vooruitgang en voorspoed voor Iran. In mijn dromen en wensen wilde ik altijd een goede gezondheid en geluk voor Iraniërs. Als God het wil zullen we in de toekomst, hand in hand, met de hulp van de Bahai ’s en niet- Bahai ‘s, juist als mens en als Iraniër, een voorspoedig, ontwikkeld, democratisch en dynamisch land tot stand brengen. Dit is mijn hartenwens. Ik wens alle Iraniërs een gelukkig nieuwjaar(sontbijt) met kleurrijk en overvloedig beleg.”