29 januari 2022 – Donderdag heeft de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde organisatie Gerechtigheid voor de slachtoffers van de massamoord van 1988 in Iran (JVMI) een persconferentie gehouden in het Church House in Londen, om haar reeds lang geleden gedane oproep te herhalen tot een internationaal onderzoek naar wat de ergste misdaad tegen de menselijkheid van het Iraanse regime wordt genoemd. De persconferentie werd op dinsdag voorafgegaan door de publicatie van een open brief aan de Commissie voor de rechten van de mens van de Verenigde Naties, die door 463 prominente personen en instellingen is ondertekend.

Tahar Boumedra, voormalig hoofd van de VN-mensenrechtenafdeling in Irak en voorzitter van JVMI, beschreef de brief en de daaraan ten grondslag liggende campagne als “de grootste internationale oproep aan de VN in de geschiedenis door de internationale deskundigen- en mensenrechtengemeenschap om Iraanse functionarissen verantwoordelijk te stellen voor het bloedbad van 1988”.

Boumedra leidde de persconferentie van donderdag samen met de voormalige Britse minister van Internationale Ontwikkeling, Baroness Verma, en Struan Stevenson, een voormalig Schots lid van het Europees Parlement en huidig directeur van de Campagne voor Verandering in Iran. Verma maakte van de gelegenheid gebruik om commentaar te geven op de mogelijke gevolgen van de brief, waarbij zij opmerkte dat deze waarschijnlijk de eerdere bevinding van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN zou versterken dat er “geen juridische belemmeringen zijn voor een internationaal onderzoek naar het bloedbad”.

In de brief zelf wordt er bij de Mensenrechtenraad op aangedrongen “de straffeloosheid van Iraanse functionarissen dringend aan te vechten door een internationaal onderzoek in te stellen naar de massa-executies en gedwongen verdwijningen van duizenden politieke gevangenen in 1988, die nog steeds misdaden tegen de menselijkheid vormen”.

De verwijzing naar “straffeloosheid” deed denken aan een aantal eerdere verklaringen van JVMI en andere organisaties, waaronder een van Amnesty International, die de verkiezing van de Iraanse president Ebrahim Raisi in juni noemde als een “grimmige herinnering dat straffeloosheid hoogtij viert” in het leiderschap van het land.

In 1988 was Raisi de plaatsvervangend openbare aanklager van Teheran, en na een fatwa van Opperste Leider Ruhollah Khomeini betreffende georganiseerde oppositie tegen het theocratische regime, werd hij een van de hoofddaders van het bloedbad dat daaruit voortvloeide. Raisi was een van de vier ambtenaren die zitting hadden in de “dodencommissie” van Teheran, die toezicht hield op de ondervraging en executie van politieke gevangenen in de gevangenissen van Evin en Gohardasht.

Zijn persoonlijke bevoegdheid werd later op rechtstreeks bevel van Khomeini uitgebreid tot andere plaatsen, kennelijk als gevolg van zijn bijzondere inzet voor de volledige uitvoering van de fatwa.

In de brief van dinsdag wordt het document uit 1988 geciteerd als gericht tegen de belangrijkste Iraanse oppositiegroepering, en wordt bepaald dat degenen die “standvastig blijven in hun steun” “oorlog voeren tegen God en veroordeeld zijn tot executie”.
De beschuldiging van genocide stond in de eerste alinea van de persverklaring van de JVMI over de persconferentie van donderdag, terwijl het bloedbad meer in het algemeen ook werd bestempeld als een “misdaad tegen de menselijkheid”. Deze omschrijving lijkt onweerlegbaar gezien het feit dat de dodencommissies in Teheran en verschillende andere steden naar verluidt opdracht hebben gegeven tot de ophanging of dood door een vuurpeloton van meer dan 30.000 politieke gevangenen over een periode van ongeveer drie maanden.

Barones Verma merkte in de persconferentie van donderdag op dat de westerse regeringen op zijn minst vaag op de hoogte waren van de massamoorden toen deze nog aan de gang waren, omdat zij onder meer schriftelijk waren gewaarschuwd door MEK-leider Massoud Rajavi. Zij concludeerde derhalve dat deze regeringen de verantwoordelijkheid hebben om de straffeloosheid van Iran aan te vechten door de Verenigde Naties te gebruiken als forum om aan te dringen op een internationaal onderzoek naar deze en andere Iraanse misdaden tegen de menselijkheid.

De persconferentie sloot aan bij de gevoelens uit de brief van dinsdag over de mogelijkheid dat de schendingen van de mensenrechten door Iran zich verder zullen uitbreiden als er niet met terugwerkende kracht verantwoording wordt afgelegd.
“Wij vrezen dat het uitblijven van een verantwoordingsplicht voor de daders door de internationale gemeenschap de Iraanse autoriteiten zou kunnen aanmoedigen om nog meer wreedheden te begaan tegen dissidente demonstranten en politieke gevangenen, zoals bleek tijdens het dodelijk neerslaan van de landelijke protesten van 2019,” aldus de brief.

De protesten in kwestie braken spontaan uit in bijna 200 steden en gemeenten in november van dat jaar, maar werden prompt de kop ingedrukt door de autoriteiten die het vuur openden op de menigte met gebruik van scherpe munitie. Ongeveer 1500 vreedzame demonstranten kwamen daarbij om het leven en duizenden anderen werden gearresteerd. Velen van hen werden vervolgens maandenlang gemarteld, zoals gedetailleerd is beschreven in een rapport van Amnesty International getiteld “Het vertrappen van de menselijkheid”.

In de opmerkingen van Struan Stevenson tijdens de persconferentie van het JVMI werd de nadruk gelegd op de leidende rol van Raisi bij dat optreden, dat plaatsvond toen hij hoofd van de rechterlijke macht van Iran was. Stevenson belichtte vervolgens enkele van de middelen waarmee individuele landen en individuele entiteiten binnen die landen druk kunnen uitoefenen op Iraanse schenders van de mensenrechten in afwachting van de opening van het gevraagde onderzoek door de Verenigde Naties.

Hij merkte op dat hij persoonlijk een verzoek had ingediend om Raisi te laten arresteren indien hij voet op Schotse bodem zou zetten. Dit zou de Iraanse president ervan hebben weerhouden de COP26-top over klimaatverandering in Glasgow bij te wonen. Stevenson merkte ook op dat soortgelijke verzoeken waren ingediend bij gerechtelijke autoriteiten in andere landen, alvorens te verklaren dat Raisi “maar beter gewaarschuwd kan worden dat als hij ergens in het Westen voet aan wal zet … hij onmiddellijk gearresteerd kan worden, en dat er een einde zal komen aan zijn straffeloosheid”.

De dreiging van arrestatie op buitenlands grondgebied is geloofwaardig in het licht van het beginsel van universele rechtsmacht, op grond waarvan vrijwel elk land ernstige schendingen van het internationaal recht kan vervolgen, zelfs als die schendingen geen directe gevolgen hadden voor het vervolgende land. In 2019 werd dit beginsel ingeroepen om de arrestatie te rechtvaardigen van Hamdi Noury, een voormalige Iraanse gevangenisambtenaar, bij zijn bezoek aan Zweden. Noury staat momenteel terecht voor oorlogsmisdaden en massamoord op grond van zijn eigen deelname aan het bloedbad van 1988. Na meer dan drie decennia is hij de eerste ambtenaar die daarvoor terechtstaat.

De ondertekenaars van de open brief van dinsdag hebben goede hoop dat hij (Noury) niet de laatste zal zijn. De brief lijkt het vooruitzicht van verdere vervolging op basis van universele rechtspraak te onderschrijven, aangezien een verklaring van Amnesty International wordt geciteerd waarin juist op die oplossing wordt aangedrongen.

De nadruk van de brief bleef echter liggen op het vooruitzicht van een door de VN geleid onderzoek dat zou leiden tot vervolging door het Internationaal Strafhof (ICC). Deze oproep werd in feite kracht bijgezet door het feit dat de brief onder meer ondertekend is door rechter Sang-Hyun Song, voormalig voorzitter van het ICC. Hij werd vergezeld door meer dan 100 andere huidige en voormalige VN-functionarissen, waaronder voormalige hoofden van zowel de Veiligheidsraad als de Commissie voor de Mensenrechten.

Veel van dezelfde functionarissen ondertekenden een eerdere oproep tot actie in mei 2021, slechts enkele weken voordat Raisi tot president werd benoemd. Die ontwikkeling heeft blijkbaar een nieuw gevoel van urgentie in de campagne gebracht door de “grimmige herinnering” of de straffeloosheid van Iran.

“Dit is een regime dat zichzelf boven het internationaal recht plaatst,” zei Tahar Boumedra op de persconferentie van donderdag, “en daarom moeten we dit regime ter verantwoording roepen; we moeten iedereen die aan deze misdaad heeft deelgenomen, inclusief de president van de Islamitische Republiek, Ebrahim Raisi, ter verantwoording roepen.”