Door Robert McCartneyThe Washington Post – Op een zonnig stukje van Pennsylvania Avenue, dicht bij het Witte Huis, zitten mannen en vrouwen van middelbare leeftijd op strandstoelen onder vier tentdoeken, versierd met kleurige vlaggen.
Ze hebben al een maand geen vast voedsel gegeten. Voor hen staat een rij grote foto’s van 11 mannen, elke foto bekroond met een krans van rode bloemen. Een vriendelijke vrouw met een lichtblauwe paraplu deelt folders uit.
Bekend beeld? Ach, tja? Demonstraties zoals deze zijn zo gewoon in Washington dat we ze zelden meer dan een blik gunnen. Een rit over Embassy Row gaat altijd langs mensen die boos protesteren tegen een evenement dat vorige week misschien twee alinea’s waard werd geacht op de buitenlandpagina’s.Onze geblaseerdheid is begrijpelijk, maar we missen een kans als we deze taferelen negeren.
Ze bieden een venster op rijke, dramatische menselijke ervaringen en historische ontwikkelingen aan de andere kant van de oceanen. Bovendien blijkt vaak dat deze demonstranten onze buren zijn, die zich zorgen maken over familieleden of politieke kwesties in hun geboorteland. Onze regio heeft een stroom immigranten aangetrokken uit turbulente delen van de wereld, waaronder Vietnam in de jaren 1970 en Midden-Amerika in de jaren 1980. Het strandstoelenprotest biedt wel een bijzonder interessant verhaal, met een verontrustende boodschap over de acties van de Verenigde Staten in het buitenland.
De demonstranten zijn van Iranese afkomst, en merendeels Amerikaanse staatsburgers. Ze dringen er bij de regering Obama op aan om ongeveer 3400 Iranese bannelingen te beschermen in Kamp Ashraf buiten Bagdad, dat op 28 juli bestormd werd door Irakese veiligheidstroepen. De 11 mannen op de foto’s werden gedood (en nog een man), en honderden ongewapende bewoners van het kamp raakten gewond.
De nabij gelegerde strijdkrachten van de Verenigde Staten, die ooit plechtig beloofden om de veiligheid van de bewoners van het kamp te garanderen, hielden zich overal buiten. ‘Dit gaat onder de aandacht brengen dat er mensen worden geslagen en gedood op een plaats waar jullie [de regering van de VS] hebben beloofd hen te beschermen,’ zei Zahra Rashidi, 51, uit Chantilly. Zij en haar man Parham Malihi, 48, hebben alleen de sportdrank Gatorade, water en thee genuttigd tijdens de hongerstaking, die zaterdag de 32ste dag inging. Malihi zei dat hij zich af en toe zwak voelt, maar dat hij al eerder ontberingen heeft geleden vanwege zijn politieke overtuigingen. Hij mist een teen en heeft littekens in zijn gezicht sinds hij werd gemarteld tijdens zijn vijf jaar durende verblijf in een Iranese gevangenis in de jaren 1980. ‘Dat is de prijs die wij betalen voor onze vrijheid,’ zei hij. ‘We lijden pijn, maar zijn er trots op.’ De regering van Irak, die steeds nadere betrekkingen heeft met Iran, wil het kamp sluiten en de bewoners uitzetten, zoals Teheran eist.
De Verenigde Staten maken zich zorgen maar zeggen dat Ashraf nu een interne Irakese kwestoe is, sinds de regering in Bagdad de volledige heerschappij over het land heeft. In 2004 voorzag een generaal van het leger van de VS elke bewoner van Kamp Ashraf van een schriftelijke verklaring met felicitaties ‘voor hun erkenning als beschermde personen krachtens de Vierde Conventie van Geneve.’ De teloorgang van die geruststelling is een specifieke reden voor woede onder de demonstranten hier. Ze delen kopieën uit van de ‘Protected Persons’-identiteitskaarten van de mannen die vorige maand in Ashraf werden gedood. Daarop staat vermeld: ‘In geval van een incident wordt u verzocht contact op te nemen met de [U.S.] 89th Military Police Brigade op de volgende telefoonnummers.’ Veel demonstranten hebben familieleden of vrienden in Ashraf. Ongeveer 30 mensen doen mee aan de hongerstaking, en er komen protesteerders om te praten en te zingen. Woensdag liepen er ongeveer honderd mee in de betoging van een half uur die ze elke avond houden voor het Witte Huis. Sommigen blijven overnachten, dus het protest gaat vierentwintig uur per dag door.
De demonstranten zijn merendeels goed opgeleid en succesvol. Onder de geïnterviewden bevonden zich de eigenaar van een bouwbedrijf, een civiel ingenieur, een universiteitsprofessor, een in druk verschenen dichter en twee voormalige internationale worstelkampioenen. Sommigen groeiden op in politiek actieve gezinnen en verloren familieleden door executies van de Iranese regering. Anderen zijn voor het eerst actief omdat ze geschokt en verontwaardigd waren over videobeelden van de inval in het kamp. Daarop zien we Irakese strijdkrachten mensen slaan met wapenstokken, auto’s die rechtstreeks op groepen mensen inrijden, en talrijke mensen met bloedende gezichten en hoofden. Er zijn lange salvo’s automatisch geweervuur te horen.
Een Amerikaan in een legeruniform wordt gevraagd om tussenbeide te komen; hij stapt in een auto en rijdt weg. De Amerikanen ‘zijn hun belofte niet nagekomen, ’ zei Z.Habibi, 28, uit Alexandrië. Ze maakt zich vooral zorgen over twee mensen die zich nu in Kamp Ashraf bevinden: haar moeder, die ze al zeven jaar niet heeft gezien, en haar beste vriendin, die hechtingen in haar hoofd nodig had omdat ze geslagen was. Haar vader, een prominente schrijver en socioloog die zijn Ph.D. verwierf aan een Amerikaanse universiteit, werd in 1988 vermoord door de Iranese regering. De mensen in Ashraf zijn ‘feitelijk de enige familie die ik heb,’ zei Habibi. ZONDAG, 30 AUGUSTUS 2009