25 juni 2016-Heiner Bielefeldt, speciale VN-rapporteur voor vrijheid van religie en overtuiging: “De steeds vijandiger wordende retoriek tegen de Baha’i-gemeenschap in Iran is nog erger dan het ontnemen van hun rechten en het behandelen van hen als tweederangs burgers. Het plaatst die gemeenschap voor een gevaarlijke afgrond, die hun bestaan in gevaar kan brengen.”

Twee mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties hebben de huidige tendens van het ophitsen tot haat tegen de religieuze Bahá’í gemeenschap in Iran veroordeeld. Dit is opnieuw een blijk van de extreme intolerantie van het regime in Teheran tegen de aanhangers van deze religieuze minderheid.

Dr. Ahmed Shaheed (links), speciale VN-rapporteur voor de situatie van de mensenrechten in Iran, en Prof. Heiner Bielefeldt, speciale VN-rapporteur voor de vrijheid van godsdienst of overtuiging

“De verbale aanvallen door vertegenwoordigers van de overheid tegen een toch al kwetsbare gemeenschap als de Bahá’ís zijn zeer verontrustend. Het is een directe schending van de internationale verplichtingen van Iran om haar eigen burgers niet te discrimineren, maar het bevordert ook discriminatie en mogelijk geweld tegen deze groep door anderen,” aldus de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Iran, Ahmed Shaheed.

De recente publieke aanvallen op de Bahá’í gemeenschap in Iran begonnen na het bezoek op 13 mei van Faezeh Hashemi, de dochter van oud-president Akbar Hashemi Rafsanjani, aan Fariba Kamalabadi, die tot de Baha’i gemeenschap behoort. Fariba Kamalabadi is een van de zeven voormalige Bahá’í leiders, die al sinds 2008 in Iran gevangen zitten wegens het vreedzaam uitoefenen van hun religie. Haar was in mei  en tijdelijk gevangenisverlof toegekend.

Op 18 mei kondigde de woordvoerder van de rechterlijke macht, Gholamhossein Mohseni Ejei, aan dat hij een aanklacht Faezeh Hashemi zou inwilligen, aangezien haar besluit om de politieke gevangene te bezoeken een “zeer slechte en obscene daad” is. Faezeh Hashemi had de Bahá’í gevangene tijdens haar eigen korte detentie in de Evin-gevangenis in Teheran in 2012 leren kennen.

Naar verluidt hebben in Iran sinds half mei 169 religieuze, justitiële en politieke vertegenwoordigers zich mondeling of schriftelijk tegen de Baha’i gemeenschap uitgelaten. Tussen 18 mei en 4 juni zijn de religieuze overtuigingen van de Bahá’í gemeenschap tijdens de vrijdaggebeden door geestelijken, die door de Opperste Leider van het regime zijn aangesteld, aangevallen, veroordeeld of bekritiseerd, en er werd verkondigd dat de Bahá’í geloofsgemeenschap eigenlijk gewoon een politieke partij is, vermomd als religieuze groepering.

Na de vrijdaggebeden hebben verschillende kranten artikelen en commentaren gepubliceerd waarin stond dat leden van de Bahá’í gemeenschap relaties zouden hebben met vijanden van Iran en waarin ze denigrerend bestempeld werden als “zionisten”. Hierdoor werd tot geweld tegen hen aangezet. Het persagentschap Tasnim beweerde op 4 juni dat de Bahá’í gemeenschap was opgericht ​​door het Verenigd Koninkrijk en Israël, en dat personen die met deze “sekte” in contact staan vervolgd zouden moeten worden.

“Opmerkingen als deze zijn bijzonder flagrant, omdat er zoveel Bahá’ís al zijn getroffen door ongefundeerde arrestaties, invallen in hun woning, inbeslagname en vernietiging van hun eigendom en bedrijven, maar te lijden hebben onder beperkte toegang tot werk en onderwijs,” aldus Shaheed. “Het is een duidelijk blijk van voortdurende en systematische vervolging van deze gemeenschap door de staat.” Momenteel zitten er ten minste 72 Bahá’ís in de gevangenis uitsluitend vanwege hun religieuze overtuiging.

Bij de leden van de Bahá’í gemeenschap die in Iran vastzitten zijn ook docente Azita Rafizadeh en haar man. Ze worden ervan beschuldigd les te hebben gegeven bij een particuliere onderwijsinstelling.

De speciale VN-rapporteur voor vrijheid van religie en overtuiging, Heiner Bielefeldt, wees erop dat “de Bahá’ís altijd al een gemarginaliseerde en kwetsbare groep is geweest zonder adequate juridische bescherming, aangezien de Iraanse grondwet hen niet als een religieuze minderheid erkent.”

“De steeds vijandiger wordende retoriek tegen de Baha’i-gemeenschap in Iran is nog erger dan het ontnemen van hun rechten en het behandelen van hen als tweederangs burgers” verklaarde Bielefeldt. “Het plaatst die gemeenschap voor een gevaarlijke afgrond, die hun bestaan in gevaar kan brengen.”

De deskundige herinnerde eraan dat de Iraanse regering het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten heeft ondertekend. “Deze verdragen beschermen niet alleen het onvervreemdbare recht op vrijheid van godsdienst, maar ook het recht op vrijheid en veiligheid van het individu,” zei hij.

De speciale rapporteur verzocht het Iraanse regime dringend om op te houden met alle vormen van discriminatie en ophitsing tegen de Bahá’ís en degenen die deze daden begaan, ongeacht rang of stand, te vervolgen,.

De VN experts herhaalden ook hun oproep aan het regime in Teheran om de door de staat gesteunde discriminatie van deze groep te beëindigen. Ze sommeerden de autoriteiten om de zaak van de 72 op dit moment gedetineerde Bahá’ís te herzien.