Mahvash Sabet, een leidende figuur van de vervolgde Bahá’í-gemeenschap in Iran werd op 18 september 2017 vrijgelaten uit de Evin gevangenis na een straf van 10 jaar te hebben uitgezeten. Ze zei dat ze zonder enig bewijs was veroordeeld op beschuldiging van spionage.

‘Er werden zeven aanklachten tegen ons ingediend.’ vertelde ze op 24 september 2017 in een vraaggesprek met het Centrum voor Mensenrechten in Iran .

“Afdeling 28 van de Revolutionaire Raad sprak ons voor vijf van de aanklachten vrij, maar ze bevonden ons schuldig aan ‘collaboratie met vijandelijke staten’ en ‘lidmaatschap van een verboden organisatie’, en ze veroordeelden ons tot 20 jaar gevangenisstraf.

“Het Hof van Beroep,” vertelde ze verder, “ verwierp de aanklacht van ‘collaboratie met vijandelijke staten’ en bracht de straf terug tot 10 jaar gevangenisstraf voor het ‘lidmaatschap van een verboden organisatie’. Maar de openbare aanklager maakte bezwaar tegen de beslissing van het Hof van Beroep en bracht de straf weer terug tot 20 jaar.

“Wij houden van ons land,” zei ze. “We hebben het nooit verraden en dat zullen we ook nooit doen. Niemand heeft ons ook maar een snipper bewijs laten zien waarop de aanklacht tegen ons was gebaseerd. Het is voor mij heel belangrijk om de mensen in binnen- en buitenland in te lichten over de beschuldigingen van spionage.

“Ik spreek hier op persoonlijke titel, maar ik ben ervan overtuigd dat het ook voor mijn zes collega’s opgaat. Geen enkele keer tijdens ondervragingen,of tijdens de rechtszittingen, hebben we ons bij deze beschuldigingen neergelegd,” zei Sabet. “Door ons van collaboratie met vijandelijke staten te beschuldigen, beweerden de autoriteiten dat wij spionnen waren, maar ze zijn geen enkele keer met bewijzen gekomen.”

Sabet, nu 64, werd op 5 maart 2008 gearresteerd voor het vreedzaam beoefenen van haar religie. Zes andere leidende figuren uit de Baha’i gemeenschap — Jamaloddin Khanjani, Behrouz Tavakkoli, Saeid Rezaie, Fariba Kamalabadi, Vahid Tizfahm en Afif Naeimi — werden op 14 maart 2008 gearresteerd. In augustus 2010 werden ze allemaal veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf op grond van verschillende beschuldigingen, waaronder ‘collaboratie met vijandelijke staten’, ‘belediging van heilige waarden’ en ‘tegen de staat gerichte propaganda’.

Op grond van artikel 134 van het Islamitisch Wetboek van Strafrecht van Iran dat gevangenen het recht geef om in geval van een veroordeling wegens meerdere beschuldigingen niet meer dan de langste straf uit te zitten, werden hun straffen later teruggebracht tot tien jaar gevangenisstraf.

Sabet vertelde het SMV: “Bij een van de rechtszittingen kregen onze advocaten na veel trammelant eindelijk de kans om een verdediging ten gehore te brengen. Ik herinner me dat mr. Abdolfattah Soltani, de vooraanstaande advocaat, voor wie ik diep respect koester, ging staan en de beschuldigingen op drie gronden van de hand wees.

“Eerst bedankte hij het Ministerie van Inlichtingen voor een brief waarin werd verklaard dat de afdeling binnenlandse veiligheid geen bewijzen had kunnen vinden die de beschuldigden in verband brachten met spionage. Dat was een uitermate belangrijke brief.

“Vervolgens wees hij erop dat er helemaal geen vijandelijke staten bestaan omdat de Islamitische Republiek met geen enkel land [officieel] in oorlog is.

“En als derde punt vroeg hij waarom er geen voorbeelden van onze [vermeende] bijeenkomsten of communicaties met deze staten [aan het hof voorgelegd] waren.”

Soltani, die tijdens zijn loopbaan als jurist vele burgerrechten- en mensenrechtenzaken op zich nam, zit momenteel een straf van 13 jaar uit in de Evin gevangenis voor het vreedzaam uitoefenen van zijn beroep.

Iraanse overheidsfunctionarissen ontkennen dat ze Baha’is vervolgen om hun religieuze overtuiging, maar de gemeenschap is een van de allerfelst vervolgde religieuze minderheden in Iran. Hun geloof wordt niet erkend in de Grondwet van de Islamitische Republiek, en de leden van de gemeenschap hebben op elk terrein te maken met uitermate hardvochtige discriminatie en vervolging voor het openlijk belijden van hun geloof.

Ondervragingen en Dankbaarheid jegens Mensenrechtenadvocaten

Toen ze in de winter van 2008 voor het eerst van Teheran naar Mashhad in het noordoosten van Iran ontboden werd voor ondervraging, had ze nooit verwacht dat ze voor de komende paar jaar opgesloten zou worden in zeven verschillende gevangenissen, waaronder het detentiecentrum van het ministerie van Inlichtingen in Mashad, de Rajaee Shahr in Karaj, en uiteindelijk in de Evin Gevangenis in Teheran, vertelde de leidster van de Baha’i aan het.

“De ondervragingen gingen voornamelijk over de administratie van de Baha’i gemeenschap,” zei Sabet. “Ze wilden nauwkeurige gegevens en ik beantwoordde de vragen min of meer, maar ik liet me door hen geen enkele keer verlokken tot discussie over mijn religieuze overtuiging. Artikel 23 van de Grondwet verbiedt onderzoek naar iemands overtuiging.”

Sabet vertelde dat ze veel dank verschuldigd is aan een lid van het juridsche team dat de Baha’i leiders verdedigde, advocaat Hadi Esmailzadeh. Helaas overleed hij in 2016 aan een hartaanval, een jaar nadat hij door de Revolutionaire Raad tot vier jaar gevangenisstraf was veroordeeld wegens het aannemen van mensenrechtenzaken.

“Ik zal nooit vergeten dat deze geweldige man ons bleef verdedigen, hoezeer het hof hem ook probeerde te vernederen,’ zei Sabet. ‘Hij was professor aan de universiteit maar toch wilde hij ons verdedigen. In de gevangenis heb ik steeds voor hem gebeden. In weerwil van het feit dat beiden vrome moslims waren bleven hij en mr. Soltani ons verdedigen ongeacht ons geloof.

“Wat zij belangrijk vonden was dat hun clienten mensen waren en burgers van dit land, net als zij zelf.”

Afnemende Gezondheid

Sabet vertelde het SMV ook dat ze onder behandeling is voor botontkalking en gewrichtspijn, beide ontstaan tijdens haar gevangenschap.

“Ik heb twee en een halfjaar in eenzame opsluiting gezeten, wat op zich aI een aanslag op je gezondheid is,’ zei ze. “Ik had ernstige botontkalking, wat geconstateerd werd toen ze me naar een medisch centrum overbrachten. Ik heb pijn in mijn gewrichten en in mijn botten en daar had ik in die jaren erg veel last van. Op een bepaald moment dachten de doktoren dat ik gebroken gewrichten had en toen ben ik 15 dagen onder bewaking opgenomen geweest.”

Sabet vertelde dat ze de gevangeniskliniek meed omdat die slecht geoutilleerd was.

“Ik ging niet vaak naar de gevangeniskliniek, maar niet omdat wij dat niet mochten.

Ik wil de negatieve dingen niet overdrijven of de waarheid geweld aandoen. Ik vind dat je eerlijk moet zijn. De directeur van de kliniek vroeg zelfs een keer aan mij en aan juffrouw [Fariba] Kamalabadi waarom we al jaren niet in de kliniek geweest waren. Wij vertelden dat de kliniek onze problemen niet kon verhelpen omdat hij daar de outillage niet voor had.”

Een van de leidsters van de vervolgde Baha’i gemeenschap, Fariba Kamalbadi zit momenteel een gevangenisstraf van 10 jaar uit vanwege haar religieuze overtuiging.

“Ik ben bang dat ik ook nog hulp van een psychiater nodig zal hebben,” zei Sabet, die eerder vrijkwam dan haar Baha’i collega’s omdat ze eerder gearresteerd werd.

“Hoe goed je moreel ook is, van 10 jaar in de gevangenis loop je schade op.”

Muren van Misverstand

Over haar ervaringen in de gevangenis vertelde Sabet: “Het belangrijkste was dat de muren van misverstand [tussen Baha’i en niet-Baha’i gevangenen] afbrokkelden. Ik kon bijna niet geloven dat een zeer orthodoxe moslim medegevangene met ons in gesprek ging en een deken met me deelde toen we naast elkaar sliepen. Toen ik tegen haar zei dat ik niet wilde dat ze zich onprettig voelde, zei ze dat ze eigenlijk wel blij was dat ze bij ons zat. En er waren veel meer vrouwen zoals zij, van wie ik aanvankelijk dacht dat ze mij niet mochten, maar met wie ik later goed kon opschieten; we troostten elkaar en deelden onze problemen.”

“Ik beschouwde m’n gevangenschap als een proeve van verzet, om voor onze manier van leven op te komen en ons moreel hoog te houden,” zei Sabet. “Wij hoopten te kunnen leven zoals we wilden en de muren te kunnen slechten die tussen ons en onze landgenoten waren opgetrokken. En een belangrijk deel van deze psychologische muren bestond ook in ons eigen hoofd.

“Ik heb me nooit alleen gevoeld,’ voegde ze eraan toe. “Dat betekende de gevangenis voor mij als Baha’i; ik moest mezelf bewijzen dat ik daar een goed leven kon leiden.”

Na de vestiging van de Islamitische Republiek in 1979 raakte Sabet haar baan als onderwijzeres en schoolhoofd kwijt. “Ik werd weggezuiverd in de Culturele Revolutie van 1980,” vertelde ze het CHRI. “In de uitspraak over mij stond dat ik ontslagen werd vanwege mijn lidmaatschap van ‘de valse cultus van het Baha’isme’.”

Ze verwacht dat haar zes mede-verdachten een voor een vrij zullen komen tussen eind oktober 2017 en maart 2018 wanneer ze hun straf hebben uitgezeten. 26 september, 2017