Het proletariaat komt in opstand

Foto AFP/Getty Images

19 januari 2018-De jongste protesten in Iran zijn weliswaar voorlopig grotendeels onderdrukt, maar de kenmerken van deze specifieke opstand doen vermoeden dat de onrust de komende jaren her en der weer zal oplaaien – anders dan bij de zogenaamde Groene Revolutie van 2009 en eerdere golven van rebellie.

De opstandelingen – grotendeels arbeiders en boeren uit landelijke en conservatief-religieuze dorpen en stadjes – maakten geen deel uit van een verenigde of georganiseerde beweging, maar ze hebben wel gedeelde grieven die de voedingsbodem vormden voor het geweld, en dat kon wel eens voor een omslag zorgen. Anders dan bij eerdere opstanden in Iran waarbij demonstranten met hoogstaande leuzen dingen als democratie en vrije verkiezingen eisten, zijn de klachten van deze rebellen van praktische en dringende aard, omdat hun leven heel wat moeilijker is dan dat van Iraniërs in grote steden.

De werkloosheid in Teheran bijvoorbeeld – van oudsher het centrum van politieke protesten – bedraagt volgens het Iraanse ministerie van Binnenlandse Zaken 13 procent. Maar in landelijke gebieden zoals de provincies Bashagard en Hormazgan ligt dat percentage boven de 45 procent, en in sommige steden daar meldt men stijgingen tot wel 60 procent. In het fiscale jaar dat in maart 2017 afliep, had de overheid volgens eigen zeggen 650.000 banen gecreëerd, maar om de werkloosheid te verminderen waren er 1,5 miljoen nieuwe banen nodig.

Dat verschil tussen grote stad en landelijk gebied maakt deze beweging anders dan die uit het recente verleden. Ten eerste zijn de mensen die nu protesteren degenen die de befaamde Iraanse intellectueel Ali Shariati die kort voor de revolutie van 1979 stierf, de “onderdrukten” noemde. Zijn Islamitische bevrijdingstheologie had veel invloed en inspireerde veel Iraniërs om in opstand te komen tegen het regiem van de Sjah, om dezelfde reden dat men vorige maand de straat op ging – het ontbreken van een gelijkwaardige samenleving.

Ten tweede bleef de stedelijke middenklasse bij dit jongste protest grotendeels aan de zijlijn staan. Sociale bewegingen, of het nu strak georganiseerde structuren zijn of losjes afgebakende revoltes, ontstaan wanneer een groep mensen onrechtvaardigheid ervaart of een slechte behandeling ondervindt. In democratische landen worden deze grieven in de rechtszaal aangepakt of in een vrijheid gekozen parlement. Maar in landen als Iran, waar het justitiële apparaat, de pers en het parlement allemaal loyaal zijn aan de heersende elite, doet de overheid zijn uiterste best om een opkomende beweging neer te slaan.

Wanneer de protesterende mensen geen andere keus overblijft dan de straat op te gaan verklaart het regiem hun demonstraties vaak onwettig. En in de nasleep van de protesten waarvan het regiem beweert dat ze onderdrukt zijn, wordt wijd en zijd gerapporteerd dat sommige van de gearresteerde demonstranten zich in de gevangenis van het leven hebben beroofd.

Na de Islamitische revolutie van 1979 zijn er drie golven van betekenisvolle onrust geweest. In 1999 begonnen studenten van de Universiteit van Teheran te demonstreren toen de overheid een hervormingsgezinde krant verbood tijdens een zeldzame periode waarin zich een vrije pers begon te ontwikkelen. Hoewel de demonstraties oversloegen naar verscheidene andere steden, was het voornamelijk een door studenten geleide beweging die na zes dagen onderdrukt werd. Een van de auteurs van dit artikel, Geneive, ging destijds met de demonstranten de straat op. Hun belangrijkste tekortkoming was dat ze niet in staat bleken om oudere Iraniërs uit de werkende klasse te inspireren om zich bij hun opstand aan te sluiten.

De tweede golf, van 2009 tot in 2010, werd bekend als de Groene Beweging. De leiders van deze opstand wisten een jaar lang miljoenen demonstranten in Teheran en elders in het land op de been te brengen. De protesten begonnen over de aannemelijke opvatting dat er met de verkiezing van President Mahmoud Ahmedinejad geknoeid was. Maar de opstand ging diepgaander zaken omvatten, zoals het gebrek aan electorale transparantie.

In die beide opstandige golven bestond de beweging voornamelijk uit goed opgeleide Iraniërs uit de midden- en de hogere klasse die vrije en eerlijke verkiezingen eisten, een vrije pers en een eind aan het bewind van hoge geestelijken. Sommigen hadden geld genoeg om naar Europa te kunnen vluchten om aan arrestatie te ontkomen of eenvoudig om zich elders te vestigen voor een beter bestaan.

In deze derde golf voeren de woedende demonstranten hun eisen op, ook al zijn ze er niet in geslaagd de stedelijke middenklasse te inspireren om zich bij hen aan te sluiten. Het mag dan waar zijn dat de protesten werden ingegeven door Irans economische crisis, maar spreekkoren als “Dood aan de dictator” en “Dood aan Hezbollah” geven blijk van een bredere verbolgenheid over Irans ideologisch gemotiveerde politiek. In plaats van de economie te verbeteren, geeft Iran miljarden uit aan zijn militaire expansiepolitiek in het Midden-Oosten.

Naar schatting ontvangt de Libanese Hezbollah alleen al ongeveer 20 miljoen dollar per maand uit de Iraanse schatkist. Hoewel Iraanse leiders sinds de revolutie van 1979 met de mond altijd geijverd hebben voor een pan-Islamitisch Midden-Oosten, waarin soennieten en sjiieten zich zouden verenigen onder leiding van Iran, heeft het land in feite een pro-sjiitische militaire politiek gevoerd, aanvankelijk in Libanon en daarna in Syrië – om president Bashar al-Assad in het zadel te houden – toen in Irak en nu ook in Jemen.

Een terugblik op de verklaringen van Ayatollah Ruhollah Khomeini uit 1979, kort nadat hij de Islamitische revolutie had geleid, geeft zicht op de beloften die Iran destijds aan zijn bevolking deed – beloften die 40 haar later nog steeds niet verwezenlijkt zijn. “Ik zal het oliegeld naar de tafels van het volk brengen,” beloofde hij plechtig volgens de Kayan, een krant die de harde lijn voorstaat. “In een Islamitische staat bestaat geen dictatorschap,” waaraan hij toevoegde: “Koop geen huizen, wij zorgen voor huizen voor jullie allemaal.”

Khomeini’s toespraken schroefden de verwachtingen van het Iraanse volk flink op. Maar jonge mensen van volgende generaties begonnen zich tekort gedaan te voelen omdat hun diploma’s niet tot een baan leidden. Veertig jaar later zijn de mensen die Khomeini blijkbaar in gedachten had, en die van het regiem afhankelijk zijn voor hun economische welvaart, eindelijk de straat op gegaan. Ze zien in dat de haviken van het regiem – hoogste leider Ali Khameini en de Islamitische Revolutionaire Garde – zich niet erg om hun levensonderhoud bekommeren.

Volgens een onderzoek door Reuters uit 2013 beheert Khameini zelf miljarden dollars in geheime investeringen. Dat geld maakt deel uit van een schenking van het Hoofdkwartier voor het Uitvoeren van de Bevelen van de Imam, dat door Khomeini werd opgericht om de tijdens en na de revolutie achterlaten bezittingen van Iraniërs in beslag te nemen.

Wat gaat er nu verder gebeuren? Het is belangrijk om te begrijpen dat bewegingen als de huidige in Iran weliswaar opkomen en weer afnemen, maar dat ze zelden volledig opdrogen wanneer er niets aan de klachten wordt gedaan. In het ontwikkelingsplan 2017-2022 van Iran zou het land jaarlijks 200 miljard dollar moeten investeren om de 1,5 miljoen banen te scheppen die nodig zijn om het werkloosheidscijfer niet te laten stijgen. Uitgaand van Irans reusachtige militaire uitgaven in het Midden-Oosten is zo’n hoge investering voor binnenlandse doeleinden uiterst onwaarschijnlijk.

Zoals met alle sociale opstanden is de macht van de staat de onvoorspelbare factor wanneer je de levensduur van deze laatste beweging probeert te schatten. Kijk maar naar de verschillende revoluties van de Arabische Lente. In Lybië waren de zwakke bewegingen van februari 2011 erop gericht om het starre regiem van Muammar Gadaffi ten val te brengen. De krachtige, goed georganiseerde sociale beweging van de Moslimbroederschap in Egypte viel volledig uiteen bij de door de militairen gesteunde coupe van 2013.

Wat we nu in Iran zien gebeuren moet niet beschouwd worden als een op zichzelf staand protest, maar eerder als een werk in uitvoering, een hybride aanzet, van start gegaan in 1999 en geleid door studenten die later betrokken raakten bij de Groene Beweging. Wat laat sluiten ze zich nu ook aan bij de huidige opstandigheid, die zich ontwikkelt en nu ook mensen gaat omvatten uit sociale klassen die bij de vorige protesten niet vooraan stonden. Zoals Karl Marx al aanvoerde zorgt een opstand  vanuit het proletariaat voor een omslag.

Die eerste aanzet heeft zich weliswaar niet lineair voortgezet, maar dat was ook met de Arabische opstanden in 2011 niet het geval. De eisen van de Iraanse demonstranten – subsidies op voedsel, werk en lagere prijzen – zijn volstrekt haalbaar mits het regiem zijn middelen niet langer aanwendt voor militaire doeleinden, maar ze investeert in de economie. Het feit dat het daar zeer waarschijnlijk niet van zal komen, gekoppeld aan de onvrede van de demonstranten zou in de nabije toekomst meer protesten kunnen uitlokken die een bredere alliantie zouden kunnen bewerkstelligen tussen middenklasse en werkende klasse. Het is onwaarschijnlijk dat deze smeulende sociale beweging nog eens tien jaar zal wachten om de kop weer op te steken.