Esther, geboren Hadassah, is de heldin van het gelijknamige bijbelboek Esther.
Volgens de bijbel was ze de Joodse koningin van de Perzische koning Ahasveros. Ahasveros wordt van oudsher gezien als Xerxes I ten tijde van het Achaemenidische rijk. Haar verhaal vormt de basis voor de viering van Poerim.

Inhoud bijbelverhaal
Koning Ahasveros hield een groot feest in Susan (Shoushan). Terwijl hij in “hogere sferen” was door de wijn, beval hij zijn koningin, Vashti, om voor hem en zijn gasten te verschijnen om haar schoonheid te tonen. Maar toen het bevel van de koning aan koningin Vasthi werd overgebracht, weigerde ze te komen. Woedend over haar weigering om te gehoorzamen, vroeg de koning zijn wijzen wat er moet gebeuren.

Een van hen zei dat alle vrouwen van het keizerrijk hun mannen zouden verachten als ze zouden horen: “Koning Ahasveros zei dat koningin Vasthi bij hem moest komen, maar ze kwam niet.” Dat zou leiden tot veel problemen in het koninkrijk. Daarom zou het goed zijn om haar af te zetten (Esther 1).
Om een nieuwe geschikte koningin voor de koning te vinden, werd besloten dat er u

it alle provincies van het koninkrijk mooie jonge maagden naar het paleis gebracht moesten worden. Elke vrouw kreeg eerst een schoonheidsbehandeling van twaalf maanden in zijn harem, waarna ze naar de koning zou gaan.
Als het de beurt van de vrouw was, mocht ze alles wat ze maar wilde uit de harem meenemen naar het paleis van de koning. ’s Avonds ging ze dan naar de koning en de volgende morgen naar de harem waar de concubines verbleven. Ze zou niet bij de koning terugkeren, tenzij hij zo tevreden over haar was dat ze weer opgeroepen werd.

De koning koos als zijn koningin Esther, een wees, opgevoed door haar neef Mordechai, om de recalcitrante koningin Vasthi te vervangen. Esthers oorspronkelijke naam was Hadassah, wat mirte betekent.

Esther 2:7 “En hij was het, die Hadassa opvoedde (dat is Esther, de dochter van zijn oom); want zij had geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon van gedaante, en schoon van aangezicht; en toen haar vader en haar moeder stierven, had Mordechai haar als een dochter aangenomen.” Esther was de dochter van een Benjamiet, Abihaïl. Toen de ballingen toestemming kregen om naar Jeruzalem terug te gaan, bleven zij en Mordechai achter.

Toen Mordechai bij de poort van de koning zat, hoorde hij twee officieren van de koning, die de poort moesten bewaken, samenzweren om de koning te vermoorden. Mordechai liet dat aan Esther weten, en zij waarschuwde de koning, en Mordechai werd geëerd. De twee samenzweerders werden aan de galg gehangen.
Kort hierna benoemde koning Ahasveros Haman de Agagiet, een van de meest prominente vorsten van het rijk, tot grootvizier. Alle mensen moesten voor Haman buigen als hij op zijn paard door de straten reed. Iedereen deed dat behalve Mordechai, een Jood, die voor niemand, behalve voor zijn God zou buigen.

Dit maakte Haman woedend. Hij bedacht, samen met zijn vrouw en adviseurs, een plan om alle Joden in het hele Perzische rijk uit te roeien. De datum van dit besluit zou door loting vastgesteld worden. Nadat hij de Joden  had beschuldigd van opruiing, kreeg Haman de goedkeuring van de koning om een decreet voor hun vernietiging uit te vaardigen; hij had de koning tienduizend talenten zilver aangeboden voor de goedkeuring van dit plan (Esther 3).
Mordechai verscheurde zijn klederen en deed as op zijn hoofd (teken van rouw) bij het horen van dit nieuws. Toen Esther dat hoorde, was ze bedroefd en stuurde Mordechai nieuwe gewaden, want niemand kon “de poort des konings binnentreden gekleed met een zak.” Hij weigerde en Esther stuurde “Hatach, een van de kamerlingen des konings”, die was aangesteld om haar te dienen, om Mordechai naar de reden zijn rouw te vragen en waarom hij de kleren had geweigerd. Mordechai stuurde een antwoord terug waarin hij haar vertelde over Haman en het decreet, samen met een kopie daarvan, en droeg haar op “dat zij moest ingaan tot den koning”, met een smeekbede namens haar volk.”
Esther antwoordde dat er een wet was dat iedereen die ongevraagd bij de koning kwam, ter dood moest worden gebracht, “tenzij dat de koning den gouden scepter hem toereike, opdat hij levend blijve; ik nu ben deze dertig dagen niet geroepen om tot den koning in te komen”. Esther was doodsbang voor haar leven als ze deed wat Mordechai zei (Esther 4).
Toen vastten Esther en haar dienstmaagden en alle In Susan aanwezige Joden drie dagen lang als onderdeel van een smeekbede tot God. Aan het eind van de drie dagen ging Esther gekleed in haar koninklijke gewaden dapper naar de koning, die op zijn troon zat. Toen de koning “de koningin Esther staande in het voorhof ” zag, “verkreeg zij genade in zijn ogen” en reikte hij haar zijn scepter toe, waardoor zij gered was van de dood en haar bezoek aanvaard werd.

Ze kwam naar voren en raakte zijn scepter aan. De koning vroeg Esther: “Wat is uw bede? en zij zal u gegeven worden; en wat is uw verzoek? Het zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks.” Esther vroeg nederig of de koning met Haman naar een banket wou komen dat ze voor de koning had voorbereid. Niemand anders was uitgenodigd, hetgeen Haman vervulde met trots. Tijdens het banket nodigde koningin Esther de koning en Haman uit voor nog een banket op de volgende dag. Na het banket zag Haman Mordechai zitten in de poort des konings. Haman was zo verbolgen op Mordechai dat hij niet draalde, maar op advies van zijn vrouw en vrienden een galg liet bouwen, 50 el (23 m) hoog, waaraan Mordechai de volgende dag zou worden opgehangen, na het verkrijgen van toestemming van de koning (Esther 5). “Ahasveros en Haman aan het feestmaal van Esther” door Rembrandt
Die nacht kon de koning niet slapen en dus liet hij zich uit de kronieken voorlezen. Daardoor werd de koning eraan herinnerd dat Mordechai hem van een moordaanslag had gered, en geen beloning in ruil daarvoor had ontvangen. De volgende ochtend wilde Haman de koning toestemming vragen om Mordechai op te hangen, maar voordat hij dat kon doen vroeg de koning hem: “Wat moet worden gedaan voor een man tot wiens eer de koning een welbehagen heeft?”
Haman dacht dat de koning hemzelf bedoelde, dus hij zei dat de man een koninklijk gewaad moest dragen en op een van de paarden van de koning door de straten van de stad geleid moest worden waarbij verkondigd werd: “Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een welbehagen heeft!” De koning, die dit een goed idee vond, liet Haman schrikken toen hij beval dat Haman niemand minder dan Mordechai op deze manier door de straten moest leiden, om hem te eren voor het verijdelen van een complot tegen de koning. Haman gehoorzaamde en terwijl Mordechai terugkeerde naar zijn plaats bij de poort des konings, haastte Haman zich treurig naar huis en vertelde zijn wijze mannen en zijn vrouw alles. Zijn vrouw zei tegen hem: “Je zult zeker te gronde gericht worden!” (Esther 6.)
Die avond tijdens het banket vroeg koning Ahasveros Esther opnieuw wat haar verzoek was en deed haar dezelfde belofte als voorheen. Esther vroeg of haar leven gespaard kon worden en het leven van haar volk, de Joden binnen het Perzische Rijk, het volk waarvan Haman eerder de koning had overtuigd dat het moest worden afgeslacht (Esther 3).

Daarbij verklaarde ze haar afkomst. Hamans verraad maakte de koning zo furieus, dat hij het banket verliet en naar de paleistuin ging. Haman, die zijn precaire situatie inzag, smeekte Esther om zijn leven te redden, en belandde naast haar op haar bank – waardoor de koning een voor de hand liggende conclusie trok bij zijn terugkeer naar het banket vanuit de tuin. Toen hij Haman zo zag, denkend dat Haman Esther molesteerde, kende de toorn van de koning geen grenzen. Hij riep: “Zou hij ook wel de koningin verkrachten bij mij in het huis?” Waarop de hovelingen van de koning Haman beetpakten, en een van hen vertelde de koning over de galg die Haman voor Mordechai had opgericht. De koning zei hen: “Hang hem daaraan. Alzo hingen zij Haman aan de galg, die hij voor Mordechai had doen bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild.” (Esther 7.)
De koning benoemde vervolgens Mordechai tot zijn eerste minister, waarna Esther opnieuw naar de koning ging, aan zijn voeten viel en hem in tranen smeekte het kwaad van Haman recht te zetten. Toen, zoals eerder, reikte de koning Esther de scepter toe. Ze stond op en smeekte hem om de geschriften van Haman tegen de Joden te herroepen. Bijgevolg gaf de koning Mordechai de opdracht een decreet uit te vaardigen waardoor de joden het recht kregen om zich te verdedigen, zich te wapenen, en niet alleen hun vijanden mochten doden, maar ook de vrouwen en kinderen van hun vijanden, en hun bezittingen mochten plunderen (Esther 8). Dit veroorzaakte een reeks vergeldingsacties van de Joden tegen hun vijanden. Deze strijd begon op de 13e Adar, de datum die oorspronkelijk gepland was om de joden uit te roeien. Alleen al in Susan werden in totaal achthonderd mensen gedood, in de rest van het rijk 75.000. “Maar zij sloegen hun hand niet aan den roof” (Esther 9).
De Joden vieren jaarlijks het Poerimfeest ter herinnering aan hun bevrijding. Volgens de traditionele rabbijnse datering vond dit plaats tweeënvijftig jaar na het begin van de Babylonische ballingschap.