“Heeft Vader water gegeven?”

Een brief van Farzad Kamangar, ter dood veroordeelde onderwijzer en mensenrechtenactivist, aan zijn leerlingen

Hallo kinderen,
Ik mis jullie allemaal. Hier schrijf ik dag en nacht het gedicht van het leven met gedachten en zoete herinneringen aan jullie. Elke dag groet ik de zon namens jullie. Ondanks deze hoge muren word ik wakker met jullie. Ik lach met jullie, en ik ga slapen met jullie. Soms heb ik een gevoel van “er ontbreekt iemand,” en dat neemt mijn hele wezen in beslag.
Ik wou dat we weer uitgeput waren, zoals vroeger als we terugkeerden van wat wij een “veldtocht” noemden. En zelfs al waren we uitgeput van al het lawaai en stof en vuil, dan vergaten hoe moe we waren als we bij de heldere dorpsbeek kwamen die onze vermoeidheid weg zou wassen. Ik wou dat we weer “de voetstappen van het water” konden horen en onze lichamen laten strelen door de planten en bloemen zoals vroeger.

Ik wou dat we onze lessen weer konden beginnen met de prachtige symfonie van de natuur en onze wiskundeboeken met al hun vraagstukken onder een steen konden stoppen, want als vader geen brood en spek naar huis mee kan brengen om zijn kinderen te voeden, maakt het niet uit of je Pi berekent met drie punt veertien of honderd punt veertien. Ik wou dat we destijds alle wiskundelessen en scheikundige en natuurkundige experimenten opzij gezet hadden om uit te kijken naar verandering, hopend op een dag van “liefde en wonderen” zoals de wolken in de lucht door de wind begeleid worden.

Wachtend op verandering zouden we het niet toestaan dat Kourosh van school ging om zijn brood te verdienen, zodat hij niet van dat dak zou vallen om ons voorgoed te verlaten. We zouden wachten op een verandering die ons een paar nieuwe schoenen zou brengen, mooie kleren of snoep en suikergoed voor het Nieuwe Jaar.

Ik wou dat we weer in het geheim, uit het zicht van onze chagrijnige hoofdonderwijzer, ons Koerdische alfabet konden bespreken, en samen in onze moedertaal konden schrijven, dichten, zingen, en dansen, dansen en nog eens dansen.
Ik wou dat ik nog eens bij de voetbalwedstrijd van het team van de eerste klas kon zijn, ik was keeper en jullie maakten een doelpunt als van Ronaldo tegen het team van de leerkrachten, om elkaar daarna te omarmen. Helaas, jullie weten niet dat hier in dit vaderland van ons onze hoop en dromen vergeten zullen zijn nog voordat onze portretten zijn ingelijst.
Ik wou dat ik mee kon doen met een spel van de meisjes van de eerste klas – die meisjes waarvan ik overtuigd ben dat ze in de kantlijn van hun agenda schreven: “Ik wou dat ik niet als meisje was geboren.” Ik weet dat jullie nu volwassen zijn en zullen trouwen, maar voor mij zijn jullie nog steeds dezelfde pure, onschuldige engeltjes, met nog steeds het teken van “de kus van Ahura Mazda” tussen je ogen.

Trouwens, wie weet, als jullie engeltjes niet geboren waren in pijn en armoede, verzamelden jullie misschien wel handtekeningen voor een feministische campagne. Of als jullie niet geboren waren in “een door God vergeten land“, en niet gedwongen waren om die witte bruidssluier al op je dertiende te dragen, en met spijt en tranen in je ogen afscheid van school moest nemen om te ervaren hoe het is om tot het “zwakke geslacht” te horen. Oh Ahurain meisjes, als je op een dag moet kiezen voor munt of viooltjes om een boeketje van te maken, vergeet dan asjeblieft niet om over de vreugde en de puurheid van je jeugd te praten.
Oh jongens van de zon, ik weet dat jullie niet meer mogen zingen en lachen met je klasgenoten, want na de tragedie van het man worden moet je worstelen met de nieuwe zorg van geld verdienen voor je gezin om te overleven. Maar vergeet niet jullie gedichten, liederen, Leilas en dromen. Leer jullie kinderen om kind te zijn, gemaakt uit gedichten en regen voor hun vaderland. Ik stuur jullie naar een nabije toekomst om lessen van liefde en eerlijkheid te zingen voor ons vaderland van wind en zon.
Kameraad, speelgenoot, en leraar van jullie kindertijd,
Farzad Kamangar

Karaj Radjai-Shahr Detention Center
25 februari 2008