5 september 2017 – Mohammad Ali Taheri werd uitsluitend wegens zijn levensbeschouwing en zijn religieuze leer ter dood veroordeeld. Dat betekent dus een onmiskenbare minachting van het recht op godsdienstvrijheid en ideologie, waaraan Iran zich volgens het internationaal recht verplicht heeft.

Op 27 augustus werd de politieke gevangene Mohammad Ali Taheri (foto) in Iran ter dood veroordeeld. Hij zit al meer dan zes jaar in de Evin gevangenis in Teheran.
Mohammad Ali Taheri is de oprichter van een spirituele educatieve en culturele instelling, auteur en voorstander van alternatieve geneeskundige methoden. Zijn veroordeling was uitsluitend te wijten aan zijn levensbeschouwing en zijn religieuze opvattingen. Dat betekent dus een onmiskenbare minachting van het recht op godsdienstvrijheid en ideologie, waaraan Iran zich volgens het internationaal recht verplicht heeft.
Het islamitische regime in Iran probeert alle invloeden de kop in te drukken waardoor hun positie in twijfel getrokken kan worden. Daarom worden burgers met religieuze opvattingen die verschillen van de staatsdoctrine beschuldigd van “geleidelijke ondermijning van het heilige instituut van de Islamitische Republiek.” Ze worden door de eigenmachtige justitie in Iran vervolgd en bestraft wegens “belediging van islamitische heiligheden” of “het bevorderen van verdorvenheid op aarde”.
Het doodvonnis van Mohammad Ali Taheri werd 27 augustus opgelegd door een Revolutionaire Rechtbank in Teheran wegens zogenaamde “bevordering van verdorvenheid op aarde”. Zijn boeken, geschriften en leer werden als “bewijs” aangevoerd. Voor het proces is er een campagne gevoerd om de reputatie van Taheri te beschadigen, onder andere door een lasterlijke uitzending van de Iraanse staatstelevisie.
Het is de derde keer dat Mohammad Ali Taheri op dezelfde aanklacht werd veroordeeld. De eerste keer veroordeelde een revolutionaire rechtbank in Teheran hem in 2011 wegens “het beledigen van islamitische heiligheden” tot vijf jaar gevangenis. In 2015 werd hij opnieuw beschuldigd wegens “bevordering van verdorvenheid op aarde” en ter dood veroordeeld. Na tal van internationale protesten werd het doodvonnis echter in juni 2016 geannuleerd.
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN, Zeid Ra’ad Al Hussein, heeft in 2015 scherp geprotesteerd tegen de terdoodveroordeling van Mohammad Ali Taheri: “Het feit dat een persoon ter dood veroordeeld wordt wegens de vreedzame uitoefening van het recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van geloof is een absoluut schandaal – en een duidelijke schending van de internationale mensenrechtenwetgeving”.

Na het uitzitten van zijn straf werd Mohammad Ali Taheri niet vrijgelaten, maar eind 2016 opnieuw beschuldigd van “het bevorderen van verdorvenheid op aarde”. Als basis voor de aanklacht werden dezelfde activiteiten gebruikt die al 2011 tot zijn veroordeling hadden geleid. Nu was deze beschuldiging aanleiding tot een nieuw doodvonnis.
Amnesty International zet zich met een spoedactie in voor Mohammad Ali Taheri en eist dat de veroordeling en de doodstraf tegen Mohammad Ali Taheri geannuleerd worden en dat de gevangene onmiddellijk en onvoorwaardelijk wordt vrijgelaten, omdat hij een gewetensgevangene is, die uitsluitend gevangen zit wegens de vreedzame uitoefening van zijn recht op vrijheid van religie, overtuiging en vereniging.

Amnesty International wijst erop dat de doodstraf krachtens het internationale recht alleen kan worden opgelegd voor de “meest ernstige misdrijven”, die volgens de internationale normen alleen die misdaden omvatten waarbij sprake is van moord, hetgeen niet van toepassing is op de beschuldigingen tegen Mohammad Ali Taheri.
In de spoedactie van Amnesty staat bovendien:
Het verbod op dubbele bestraffing wordt in het geval van Mohammad Ali Taheri ernstig geschonden. Het beschermt ertegen dat dezelfde situatie opnieuw het onderwerp is van een gerechtelijk besluit is wanneer er al een definitief vonnis (vrijspraak of veroordeling) is geveld. Dus mag de betrokkene niet opnieuw gestraft worden voor hetzelfde misdrijf. Artikel 14 (7) van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten bepaalt: “Niemand mag voor een strafbaar feit, waarvoor hij overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land definitief is veroordeeld of vrijgesproken, opnieuw vervolgd of gestraft worden.